Blog

7 jaar ligt mijn psychose intussen achter me. Ik werk voltijds. Je zou me hersteld kunnen noemen en toch blijft het zelfstigma branden. Maar wat is zelfstigma?

‘Ze moest een filmpje over jou bekijken, over je psychose.’

Gisteren kwam ik op de gang een collega tegen, zo eentje van een ander departement met wie ik op een studiedag een praatje had gemaakt, over koetjes en kalfjes had gebabbeld, meer niet. Sindsdien zeggen we altijd vriendelijk goedendag. En gisteren zei hij dus meer:
– ‘Ha, Brenda, ik zag je gisteren toevallig in mijn woonkamer’? – ‘Hoezo?’
– ‘Mijn dochter studeert humane wetenschappen en ze moest een filmpje op You Tube over jou bekijken, over je psychose.’
Hij zegt het vlot, niet aarzelend, zonder enige schroom.
– ‘Leuk’, zeg ik met een lach.

‘Was ik te druk tijdens dat eerste praatje?’

Mag ik je vertellen wat er achter mijn lach schuilgaat op dat moment? Misschien verbaast het je, ik geef 50 lezingen per jaar, ik vertel in boeken openlijk over mijn psychose, en toch, als iemand die me niet kent, die mijn verhaal niet kent, ‘erachter komt dat ik een psychose gehad heb’, voel ik het stigma branden. Zelfstigma, wel te verstaan, want ik weet niet wat de ander denkt. Ik kan plots alleen maar denken wat ik denk dat die andere denkt: (snap je het nog?)

‘Ja, die bekijkt me nu natuurlijk op een heel andere manier’
‘Hij vindt mij wellicht dommer nu, minder berekenbaar. ‘Wellicht denkt hij dat ik nog ga hervallen.”
‘Was ik te druk tijdens dat eerste praatje. Wellicht denkt hij dat dat kwam door een of andere manie. Ben ik nu te druk misschien? Misschien mag ik niet meer te veel mopjes maken? Een beetje minder lachen. Als ik nu stop met lachen, zou hij dan denken dat ik stemmingswisselingen heb? Hij gaat alleszins nooit meer hetzelfde over me denken. Ik zal veel harder mijn best moeten doen om me weer te bewijzen. Waarom ben ik in hemelsnaam ooit open geweest over die psychose?’

‘Daarom begrijp ik waarom sommige mensen gewoon zeggen dat het ‘goed’ gaat.’

Dat. Dat alles raast door mijn hoofd, dat schuilt achter die lach. Niet nodig, denk je? Dat denkt die man niet? Maar dat zijn dingen die ik zo vaak in de krant lees als het gaat over ‘mensen van mijn slag’. Dat zijn de dingen die ik mensen hoor zeggen als ze praten over het ‘zottenkot’. En daarom, daarom brandt elke keer het stigma weer. En ik wil er tegen vechten, taboes doorbreken, maar ik blijf het zwaar vinden. Ik heb heel vaak het gevoel dat in plaats van begrip, dat ik me vooral nog veel harder moet bewijzen, veel harder moet opboksen tegen alle vooroordelen.

En daarom begrijp ik ook waarom sommige mensen gewoon zeggen dat het ‘goed’ gaat, als je ze vraagt hoe het met hen is, en heel kort even lachen. Een lach is zo veelzeggend.

Deze blog verscheen op www.psychosenet.be

Met de verkiezingen in zicht rollen de partijen over elkaar heen om hun mening over het onderwijs te geven. Forse uitspraken worden gedaan, puntenplannen worden opgesteld want ‘het gaat niet goed met het Vlaamse onderwijs’. Daarbij wordt echter één fundamenteel inzicht over het hoofd gezien: onderwijs is een middel, geen doel op zich. En dus is ook de beste score hebben op de PISA toetsen of PIRLS ook geen doel op zich. Als leerlingen of studenten prachtige scores hebben op school maar later die mooie resultaten niet weten te verzilveren in de maatschappij, niet hun weg vinden, hun talenten niet kunnen inzetten, dan zijn die punten voor mij weinig waardevol geweest.

Hoog in de rankings

Misschien is dat wat me het meeste stoort aan deze hele onderwijsdiscussie. Ik ben zeker bereid om handboeken aan de deur te zetten, koepels af te schaffen, meer te meten, me meer te laten evalueren opdat we weer stijgen in de PISA ranking op voorwaarde dat dat ook zou betekenen dat we er ook maatschappelijk op vooruit gaan.

En precies daar lijken we niet in te slagen. Nederland mag dan wel de ‘pretpedagogie’ hebben, ze doen het op een heel aantal zaken beter dan wij. Let op, ook wij staan hoog in bepaalde rankings:

We scoren heel hoog op …
het aantal zelfdodingen in West-Europa
wachttijden voor psychische hulp
het aantal ministers per inwoners
het begrotingstekort in vergelijking met de omringende landen

Kinderen als kanariepietjes van de maatschappij

Blijkbaar schort er iets met het onderwijs dat onze politici hebben genoten. Blijkbaar heeft dit kibbelkabinet niet de sociale vaardigheden meegekregen om te kunnen samenwerken. Blijkbaar hebben ze niet de onderzoeksvaardigheden meegekregen om met oplossingen te komen voor 21ste eeuwe problemen, blijkbaar hebben ze niet het reflectieve vermogen om te zien dat de ‘onderwijscrisis’ misschien wel een afspiegeling is van een eigen kortetermijnbeleid.

Focus op kennis zal er niet voor zorgen dat de brooddozen van sommige kinderen gevuld zullen raken. De kinderarmoede werd niet aangepakt. We kunnen de ‘gedragsgestoorde kinderen’ één voor één doorverwijzen naar het buitengewoon onderwijs, maar het gaat niet over één kind per klas. Het zijn er intussen velen. Omdat dat gedrag voortkomt uit een context. Kinderen zijn de kanariepietjes van de maatschappij. Ze kunnen het vaak allemaal niet vatten, niet in woorden, en dus uit zich dat in gedrag. Er is minder sociale cohesie. We moeten vooral werken en dus is er minder tijd voor onze kinderen, minder tijd om voor te lezen zodat het niveau van het begrijpend lezen daalt. Of dacht je werkelijk dat de liefde voor boeken alleen op school kan worden doorgegeven.

‘Er moet een vak komen waarin…’

Alles wat misgaat in de maatschappij wordt doorgeschoven naar het onderwijs. Elke week is er wel iemand die zegt ‘dat er een vak moet komen waarin….’. Willen we werkelijk goed onderwijs, dan moet iedereen zich inspannen zodat de kinderen de maatschappelijke problemen niet hoeven mee te brengen naar de klas.

Hoe politici deze ‘onderwijscrisis’ best aanpakken? Door hun eigen vooropgestelde doelen na te komen, zodat we inderdaad minder ‘zorgen’ hebben in de klas. Pas dan kunnen we ons als leerkrachten werkelijk weer concentreren op het ‘echte lesgeven’.

 

Illustratie Tom Schoonooghe

De afgelopen week regende het berichten over onderwijs. Alleen negatieve berichten. De Morgen kwam met een dossier waarvan de veelzeggende titel ‘Code rood in de klas’ weinig ruimte liet voor een positieve noot. En er werden uitspraken gedaan, oneliners. Bart De Wever sprak in Terzake over de ‘pretpedagogie’: een startsein voor nog meer krasse uitspraken.

Grijzende, kalende mannen

Philip Brinkman vergeleek in De Tijd het onderwijs met ‘een kermis die rondjes draait om kinderen te amuseren.’ Jean-Marie Dedecker beweerde in Knack dat de lat zo laag gelegd werd ‘dat je al een limbodanser moet zijn om eronder te kruipen.’

Die oneliners kwamen overigens meestal van grijzende, kalende mannen en dat in een sector die voor de overgrote meerderheid uit vrouwen bestaat. En dat die mannen en het merendeel van de auteurs van die opiniestukken de afgelopen jaren geen voet meer in een klas hebben gezet, ook dat moeten we slikken. Want, iedereen denkt te weten hoe het onderwijs werkt, omdat zij toch ook een kind of een kleinkind hebben dat naar school gaat. Alsof het feit dat we elke dag een brood eten ons het recht geeft om ongenuanceerde uitspraken te doen over bakkers en hoe ze dat brood moeten maken.

‘Er zijn zoveel onderzoeken niet’

En natuurlijk zijn er onderzoeken. Onderzoeken over één aspect in ons onderwijs. Maar er zijn zoveel onderzoeken niet. Over zaken die effectief niet meetbaar zijn maar waar leerkrachten wel elke dag het verschil maken.

Tussen al die vaak ongenuanceerde uitspraken wordt gezegd dat wij, leerkrachten ons niet aangesproken moeten voelen. Maar laat ons duidelijk zijn: we houden blijkbaar ook niet meer van lezen. En wie de comments leest op de social media weet dat het wel degelijk aan ons ligt: we zijn een bende leeglopers. We staan, zo zei een lezer op De Standaard, ‘meestal stomdronken voor de klas’ en we moeten nauwelijks iets doen, ‘want we hebben toch zoveel vakantie’. En met al die ‘bagger’ die we over ons heen krijgen, verwachten diezelfde lezers, diezelfde politici en opinieschrijvers wel dat we hun kind het ‘beste onderwijs’ geven, laten ‘excelleren’ en met andere woorden het beste van onszelf geven.

Geroep en getier

Ik kan je één ding vertellen. Ik voorspel dat in september het aantal inschrijvingen in onze lerarenopleiding opnieuw zal dalen. Media en politici hebben wel degelijk boter op het hoofd, want met al hun geroep en getier vergeten ze dat er iemand moet zijn om kinderen en jongeren te onderwijzen. En steeds minder mensen voelen zich daartoe geroepen. En waarom hard werken als de maatschappij toch blijft neerkijken op hen die de toekomst van onze maatschappij mee moeten garanderen.

Ik stap er alvast een jaartje uit. Ik ga full time werken als zelfstandige, je weet wel de échte harde werkers.

Die van het onderwijs, ‘dat zijn alleen maar vakantiegangers.’ Aan alle leerkrachten: een fijne paasvakantie gewenst!

Brenda is webredacteur van Psychosenet.be, lector aan de lerarenopleiding en auteur van de boeken ‘Kortsluiting in mijn hoofd’, ‘Uitgedokterd‘ en ‘Lena‘. Even leek Brenda de pedalen te verliezen, de angst om opnieuw psychotisch te worden was er. Maar een bende lieve studenten en één klaproos brachten daar verandering in.

Juni 2012. In de tuin staan de klaprozen volop in bloei. Al is tuin een groot woord voor de bergen zand die zich achteraan ons huis bevinden. Restanten van 2 jaar verbouwingen. Ik heb de klaprozen niet gezaaid. Ze kwamen, zomaar, eigenzinnig in de tuin staan. Ze leiden me even af. Even maar. Want het is druk. Een mama ben ik, van drie kindjes, al moeten die drie kindjes even ‘aan de kant’. Ik werk op een hogeschool. De eindsprint is ingezet. Er moeten studiegidsfiches nagekeken worden, taken verbeterd, stageverslagen geschreven worden. Mama heeft nu even geen tijd. Er is te veel te doen, te weinig tijd. Tijd is er wel ’s nachts. En dus steel ik de uren van de nacht. De vogels en het daglicht kondigen al vroeg de dag aan. Slapen doen we een ander keertje wel. Drie weken later word ik opgenomen met wat ze  een kraambedpsychose noemen.

De parallellen zijn er. Het kan geen toeval zijn.

Juni 2018. Ik werk opnieuw op een hogeschool. De eindsprint is ingezet. Kop in kas. De eindmeet van de vakantie is in zicht. Niet flauw doen, op je tanden bijten. Al drie dagen na elkaar sta ik om 5u op om het to do lijstje het hoofd te bieden. Het is moeilijk om de slaap nog te vinden. Tussen de to do’s door stuur ik een uitnodiging voor mijn verjaardag. 40 jaar. Dat moet bijzonder worden. Terwijl ik op mijn telefoon door mijn foto’s scroll, kom ik eentje van mijn verjaardag tegen,  6 jaar geleden. Ik draag exact hetzelfde jurkje als nu. Fleurige bloempjes, aangepast aan het warme weer dat er toen en ook nu is. Mijn adem stokt. De parallellen zijn er. Het kan geen toeval zijn. Alarmbelletjes gaan af.

Die nacht sta ik niet op om 5u. Ik doe een bodyscan. Ik denk aan mijn teen, mijn knie, mijn bovenbeen. Ik val opnieuw in slaap. Ik ben opgelucht als ik 2 uur later wakker word. Ik sta op, ik maak een lijstje van al mijn to do’s. Kan ik prioriteiten stellen? Dat kon ik 6 jaar geleden niet. Alle balletjes moesten toen in de lucht blijven, en liefst gooide ik er nog wat bij. Met nummertjes duid ik aan wat het belangrijkste is. Één van de laatste nummertjes is een belofte die ik aan mijn studenten gemaakt heb, dat ik hun lesvoorbereidingen, formatief, zou nakijken. Ik tel uit hoeveel nachten me dat nog zal kosten om dat waar te maken. Ik beslis een mailtje te schrijven. Geen makkelijk mailtje, maar eentje dat wel nodig is.

Ik verstuur het berichtje met een bang hartje.

Beste studenten

Zoals ik jullie vertelde tijdens een van de lessen ging ik 6 jaar geleden flink overkop.  Het resulteerde in het boek ‘Kortsluiting in mijn hoofd’. 

De afgelopen dagen ben ik elke dag om 5u opgestaan om te verbeteren, de ECTS fiches in orde te krijgen, een project af te krijgen. Tot ik vanmorgen tot het besef kwam dat er wel heel veel parallellen zijn met 6 jaar geleden, dat het niet meer normaal is om voor 60% job aan de hogeschool werkdagen van meer dan 15u te maken, 6 dagen op 7. Misschien herken je dat wel? Ik heb in ieder geval beslist dat ik niet opnieuw wil meemaken wat ik 6 jaar geleden heb meegemaakt. En daarom vraag ik even om jullie begrip. Om mezelf in bescherming te nemen laat ik het formatief verbeteren van de tijdig doorgestuurde lessen  zo. Ik vind het best moeilijk, maar ik laat mijn idealisme even varen. 

Ik verstuur het berichtje met een bang hartje. Onzeker voel ik me. Wat zullen de studenten zeggen, denken. Stel ik hen teleur?

Er waren parallellen, maar die zijn er nu niet meer.

De dagen erop krijg ik mailtjes die al mijn verwachtingen overtreffen. Mailtjes met een en al begrip, met complimentjes over mijn openheid. Niet alleen het wegvallen van de berg taken verlicht, de vele berichtjes geven me zoveel energie. Schatten zijn het, mijn studenten.

Het lijstje is intussen nog altijd lang. Maar de nachten zijn er weer om te slapen. Het is weer rustig in mijn hoofd en ik neem tijd voor de kinderen. Het zijn zaken die energie geven om later weer aan de slag te kunnen gaan. Er waren parallellen, maar die zijn er nu niet meer. Ik heb tijdig aan de rem getrokken. Ik ben niet over mijn grenzen gegaan.

De avond valt over de tuin. In verschillende perken heb ik in maart klaprozen gezaaid, mijn lievelingsbloem. Er is maar één klaproos uitgekomen, in de hoek van tuin. Dat kan geen toeval zijn. Een klaproos laat zich niet bevelen. Ze is eigenzinnig. Eén klaproos kan zo mooi zijn.

 

Dank je lieve studenten

Brenda

Deze blog verscheen eerder op Psychosenet.be 

Over waanzin, moederschap en moedermelk met antipsychotica. Een blog over borstvoeding in de internationale week van de borstvoeding.

Mijn laatste baby’tje. Mijn derde zoontje. Zen. Het voelde een beetje als afscheid nemen, en dus nam ik me voor, toen hij geboren werd, dat Zen zo lang hij wilde borstvoeding zou krijgen. Ook mijn andere twee zoontjes hadden bijna een jaar de borst gekregen, maar nu wilde ik er nog intenser, nog langer van genieten. Want dat kon ik, ervan genieten.

Mijn identiteit als ‘jongensmama’

De zorgen die ik bij Jip en Lom had gehad – zou hij wel genoeg bijkomen, genoeg drinken? Lag hij wel goed aan? Zou ik geen tepelkloven krijgen? Waarom deed dit in hemelsnaam bij aanvang zoveel pijn? – waren weg. Borstvoeding kunnen geven was voor mij heel bijzonder. Niet omdat het volgens sommige boekjes ‘beter’ was – hoeveel druk kan je op een jonge moeder leggen? – maar omdat het me hielp bij mijn ‘identiteit’ als mama waar ik soms mee worstelde.

Borstvoeding, iets unieks

Toen Zen geboren werd, een derde zoontje, moest ik even slikken. Een derde zoon, geen dochter om samen mee met de barbies te spelen, om samen mee te winkelen of God weet wat moeders en dochters nog samen doen. Ik zou het nooit weten. Ik zou een jongensmama zijn van zonen die, daar was ik zo bang voor, vooral zouden opkijken naar papa. Want mijn man is een echte papa om naar op te kijken. Niet alleen is hij zorgend, hij doet ook alles waar jongetjes van zwijmelen. Hij rijdt op een stoere mountainbike, hij knutselt aan motors, hij leest autoboekjes. Híj zou het rolmodel zijn, niet ik. Wie zou ik dan moeten zijn? Ik wist niets van jongenszaken, ik kwam uit een meisjesgezin. Hoe zou ik me als mama kunnen onderscheiden? De borstvoeding gaf me een heel bijzonder plekje, iets unieks wat niemand anders kon. Ik alleen kon mijn zoontje melk geven, ik kon hem troosten zoals niemand anders. Die uniciteit had ik nodig om me zelf als jongensmama te aanvaarden.

Moedermelk met antipsychotica

Toen ik 3 maanden later, met een acute kraambedpsychose op spoed werd opgenomen, toen de verpleegster me wilde ‘verdoven’, heb ik gevochten voor die borstvoeding, waar ik maar vooral Zen recht op had. Ik heb gebeten, gekrabd, gespuugd, maar de strijd verloren. Zen kreeg zijn eerste flesje melk, koud, in de wachtkamer van de spoedafdeling. Ik was er niet bij. Enkele uren later lag ik in de isoleerkamer, vastgebonden met leren riemen. De stuwing in mijn borsten was bijna ondraaglijk. Ik kolfde af in de bedpan. Ik smeekte de verpleegster mijn kostbare melk bij te houden. Ze gooide het voor m’n ogen in het toilet. Tijdens een gesprek met de psychiater huilde ik, om het verlies van mijn borstvoeding, om mijn Zen. Ze suste: hij had immers al drie maanden borstvoeding gekregen, dat was toch genoeg. Was het niet aan mij om daarover te beslissen, of het ‘genoeg’ was, begreep dan niemand hoe belangrijk het voor me was. Ook na de korte opname van een week bleef ik thuis afkolven, omdat ik me er niet mee kon verzoenen. De melk kon ik niet weggooien – ik had er zo hard voor gewerkt –  maar ik kon ze ook niet bijhouden voor Zen. Moedermelk met antipsychotica.

Het definitieve einde

Toen Zen een maand nadat hij zijn eerste flesje gekregen had, onverwacht weer van de borst dronk, besloot ik te stoppen met de medicijnen. Van de ene dag op de andere. Dan nog zou ik 3 weken moeten wachten voor ik misschien opnieuw borstvoeding kon geven. ‘Medicatieontrouw’ noemde ze het. Niemand luisterde naar de echte beweegredenen erachter. Drie weken later, acuut psychotisch, nog meer medicijnen, het definitieve einde van de borstvoeding.

De ‘betere’ mama

Het is internationale week van de borstvoeding. Ik heb ze zien voorbijkomen, de intieme foto’s van mama’s die de borst geven. Vertederende plaatjes van baby’tjes die drinken. Plaatjes die me aan het huilen maken, die een verdriet aanspreken dat ik het zwijgen heb opgelegd – ‘hij had toch al drie maanden gehad’. Plaatjes die me ook boos maken, want ik vind ‘borstvoeding’ heel bijzonder en het is heel fijn als het goed loopt, als het allemaal vanzelf gaat. Maar soms gaat het niet vanzelf, kindjes worden te vroeg geboren, een baby’tje lijkt maar niet bij te komen, de ene borstontsteking volgt na de andere, gebroken nachten eisen een te hoge tol. Ik word boos van mama’s die zichzelf uitroepen tot ‘betere’ mama omdat zíj borstvoeding geven, omdat zíj doen wat het beste voor hun kind is.

De psychologische impact van borstvoeding

‘Borstvoeding’ is een emotioneel beladen thema. Het is niet louter een kwestie van voeding. De psychologisch impact van borstvoeding of het niet kunnen of willen geven van borstvoeding krijgt nauwelijks aandacht. Uit mijn verhaal leer ik dat elke mama zélf moet kiezen wat best is voor háár. Want een ‘goede’ mama is een mama die goed voor zichzelf zorgt, die zich goed voelt, bij wat ze doet en de keuzes die ze maakt,  die zelf haar weg zoekt en vindt en zo, al dan niet met borstvoeding, de beste mama is voor haar baby’tje.

Deze blog is speciaal voor Zen, mijn zesjarig kereltje, dat zelden ziek is, met wie ik zo een bijzonder band heb! En voor Rex … onze nog steeds energieke en gezonde hond. Het doet wat met zo een beest, een kuurtje ‘moedermelk met antipsychotica’.

18 jaar sta ik in het onderwijs. Onderwijs is mijn passie. Ik ben een geboren lesgever, een steengoede leerkracht, dat ook. Dat weet ik omdat ik om de paar jaren van school verander. Niet omdat ik moet vertrekken, maar omdat ik wil vertrekken. Omdat ik het fijn vind om mijn horizonten te verkennen, omdat ik zoveel leer van elke nieuwe school. Ik gaf mijn vaste benoeming op, twee keer een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. In ruil kreeg ik uitdaging, die ik zo nodig heb. Omdat ik steeds ‘nieuw’ ben in een school word ik aanhoudend geëvalueerd, krijg ik klasbezoeken. Mijn evaluaties zijn goed. Ik bevraag mijn studenten, leerlingen ook steeds anoniem om zoveel mogelijk te kunnen bijsturen, te leren van hen. Ik heb een ontzettende drive. Dat is mijn grootste kracht, maar tegelijk ook een van mijn grootste valkuilen. En ik ben ontzettend gevoelig voor onrecht.

Het onderwijs wordt getekend door een immens onrecht

En misschien is het daarom dat ik stilaan overweeg om mijn droomjob, lesgeven, het onderwijs, achter me te laten. Omdat ik het niet langer kan. Het onderwijs wordt getekend door een immens onrecht. Een onrecht in de vorm van een systeem. Een systeem dat harde werkers niet noodzakelijk beloont, maar vooral dat klaplopers niet afstraft. Leerkrachten die hun baan niet naar behoren doen worden niet de laan uit gestuurd, paraplu’s worden geopend, postjes worden gezocht om ze zo min mogelijk schade te laten aanrichten en de harde werkers mogen nog wat harder werken om dat te compenseren. Het hele onderwijssysteem is rot. Het gaat er niet om of je goed werkt of niet, het is een kwestie van ‘open uren’, ‘vaste benoemingen’, ‘anciënniteit’. We willen de kwaliteit van onderwijs waarborgen, maar dat doen we niet door mensen aan te trekken die voor deze baan kiezen omdat ze dan ‘veel vakantie hebben’, ‘omdat ze dan vroeger op pensioen mogen gaan’. De meest gedreven leerkrachten heb ik zien vertrekken.

Misschien is het tijd om mijn droomjob achter me te laten

Ik heb het onderwijs al zo veel gegeven. Kostbare tijd die ik niet met mijn kinderen heb doorgebracht, nachtrust terwijl ik beter wat had geslapen, eindeloos veel vakantiedagen waarvan ‘de maatschappij’ toch van oordeel is dat ik er ‘niks in doe’. If you can’t beat them join them? Of misschien is het echt tijd om mijn droomjob achter me te laten. Om mezelf te beschermen. Om niet de strijd aan te gaan tegen een systeem. Een strijd die ik nooit kan winnen. Misschien ben ik, na 18 jaar het strijden wat moe. #onderwijs

Brenda

Copyright Foto An Nelissen

Ettertjes waren het, mijn drie zonen, toen ik na een gedwongen opname weer naar huis mocht. Ze konden het allemaal niet goed vatten, en gezien hun leeftijd vooral niet goed talig uitdrukken. Ze gooiden met deuren, met speelgoed, spraken tegen. Niemand had er vat op. Een maatschappelijk werkster aan huis suggereerde zelfs om ze even ‘te plaatsen’. Dat hebben we geweigerd. We zetten nog meer in op positieve aandacht en hen omringen met liefde, hoe moeilijk dat dat soms ook was. Het liet me meer dan ooit inzien hoe achter ‘gedrag’ vaak een verborgen verhaal zit.

Donderdagvoormiddag, 7 december 2017. Het is de tweede keer dat ik haar bezoek, een tweedejaarsstagiaire in het vierde leerjaar. Het valt me op dat ze vaak kortaf reageert op een van de leerlingen. Ik kan het zelfs niet helemaal volgen waarom hij precies even later de gang op vliegt. Er volgt geen herstelgesprek. Ik val er zwaar over. In de nabespreking probeer ik haar reactie te begrijpen. ‘Hij deed al de hele tijd vervelend’. Ik heb het er moeilijk mee, want de aanleiding was in deze situatie niet duidelijk, voor mij niet, maar zeker ook niet voor de jongen. Ik vraag haar wat ze van de jongen weet. Ze laat weten dat het een ‘moeilijke’ leerling is.

Ik geef haar de opdracht een plan van aanpak te schrijven hoe ze de jongen positief kan benaderen, zijn talenten te noteren, meer op zoek te gaan naar het verhaal achter de ‘moeilijke’ leerling. Omdat ik haar geen derde keer meer kan bezoeken vraag ik haar me dat alles door te sturen, zodat we het samen kunnen bespreken.
Het verhaal blijft nog spoken door mijn hoofd.

Labels zorgen vaak voor een fatalisme, en precies dat wil ik niet dat er heerst in ons onderwijs.

Ik vraag me af of ik te hard gereageerd heb. Want emmertjes raken vol, ook bij leerkrachten. Maar het raakt me ook. Die ‘moeilijke leerlingen’, die ettertjes, zoals mijn zoontjes ook waren. Hen wegzetten met een label helpt hen niet. Want het label verklaart het gedrag niet, hoe graag dat sommige wetenschappers dat ook zouden willen. Labels zorgen vaak voor een fatalisme, en precies dat wil ik niet dat er heerst in ons onderwijs. Fatalisme en gelatenheid.

Onderwijs kan de meest preventieve aanpak van geestelijke gezondheid zijn, maar ook medeveroorzaker van problemen. Ik hoop zo dat ik dit aan mijn studenten kan meegeven, maar niet door hen te bestraffen als ze fouten maken, maar op mijn beurt door hen kansen te geven om fouten te herstellen en eruit te leren. En vooral door jezelf steeds weer in vraag te stellen.

Want dat is wat ik nu ook zelf doe. Omdat ik niet weet of ik nu wel zo goed gereageerd hebt, niet overgereageerd heb. Tegelijkertijd stel ik me gerust. Dat het soms beter is om de moed te hebben om vragen te stellen, dan meteen gepaste antwoorden te geven.

Dapper is ze. Dat ze vertelt over de donkere gedachten in haar hoofd. Dat ze hulp zoekt, dat ze de raad van haar huisarts opvolgt, dat ze zich aanmeldt in het psychiatrische ziekenhuis voor een opname. Daar is moed voor nodig. Ze gaat samen met haar vriend. De verpleegkundige stelt haar gerust, dat ze hier tot rust kan komen, dat ze altijd weer naar huis kan gaan als ze wil.

Ze verblijft op de open afdeling. Één dag. Van een dag mag je geen wonderen verwachten. De donkere gedachten zijn er nog steeds, nog meer. Ze verwondt zichzelf, maar ze is eerlijk. Ze vertelt de verpleegkundige dat ze suïcidale gedachten heeft. Daar is nog veel meer moed voor nodig. Wie denkt aan zelfdoding houdt die idee vaak voor zich uit angst dat de plannen voorkomen zouden kunnen worden en dus mislukken. Zij niet. Ze vraagt om hulp. Ze wil niet dood. Ze wil alleen zo niet leven. Het ziekenhuis reageert. Ze wordt naar de gesloten afdeling gebracht, voor haar eigen ‘veiligheid’.

Het is zaterdagvoormiddag als ik een smsje van haar krijg. Ik heb haar twee jaar niet meer gezien. Maar ik herinner me haar goed, een intelligente twintiger, leergierig, open blik, fijngevoelig. ‘Of ik haar kan helpen. Ze is opgenomen, in een enge kamer, kale muren, vreemde toilet. Ze krijgt haar telefoon nog maar een half uurtje, en plots mag ze niet meer naar huis. Ze is bang. Dit is niet wat ze wil.’ We sturen wat berichtjes heen en weer. Ik probeer haar gerust te stellen en besluit naar de afdeling te bellen. De verpleegkundige is erg kortaf. ‘Ja, ze ligt in de isoleercel want er is even geen andere kamer vrij.’ Ik vertel hem hoe bang ze er is, dat ze terug wil naar de open afdeling, dat daar wel nog haar kamer is. Hij blaft me af. ‘Dat hij weet wie ik ben, dat hij mijn boeken kent, dat hij daar geen tijd voor heeft.’. Hij verbreekt de verbinding.

Haar vriend neemt intussen contact met me op. Hij is radeloos. ‘Ze moet daar weg. Ze zeggen dat ze het hele weekend daar moet blijven.’ Het ontnemen van haar vrijheid maakt haar nog wanhopiger. Het ziekenhuis heeft noch hem, noch haar op de hoogte gesteld van haar rechten. Ik leg hem uit wat hij kan doen, verwijs naar documenten over patiëntenrechten, over het toekennen van een vertrouwenspersoon, ik geef de website van het Vlaamse patiëntenplatform.

Twee uur later belt hij me. Ze zijn weer thuis. Het is precies gegaan zoals ik voorspeld had. Het ziekenhuis wilde ‘het risico niet nemen om haar op de open afdeling terug op te vangen’. Hij heeft een document moeten ondertekenen waarin hij haar op eigen verantwoordelijkheid meeneemt. Waar ze wel hulp kunnen vinden, heeft het ziekenhuis niet verteld. De zaak is voor hen afgesloten.

Vandaag is het wereldwijd dag van suïcidepreventie Dit alles gebeurde dit weekend. Ik heb net nog even naar haar gebeld. haar vriend de nummers doorgegeven van het mobiele team, VDIP. Vervolgens nog een telefoontje gedaan naar een ander ziekenhuis waar ze indien nodig, morgen voor een intake kan gaan, mocht VDIP niet lukken en we hebben afgesproken, dat als ze niet alleen wil zijn, dat ze vrijdag, als ik van thuis werk, gerust een dagje mag afkomen, al is het maar om niet alleen te zijn.

België is één van de koplopers in Europa op vlak van aantal zelfdodingen. Een ziekenhuis dat liever luistert naar zijn eigen regels en protocollen dan te luisteren naar iemand in levensgevaar, een ziekenhuis dat het belangrijker vindt om zich juridisch uit de wind te zetten, dan te doen wat haar kerntaak is ‘mensen helpen’. Zo een ziekenhuis ligt mee aan de oorzaak van het grote aantal suïcides. Zo een ziekenhuis maakt dat mensen bang zijn om hulp te zoeken, terwijl zovele hulpverleners op andere afdelingen, in andere ziekenhuizen wel goed werk leveren.

zet de stap naar hulp. Suïcidepreventie begint met daarnaar te luisteren. Suïcidepreventie is niet overreageren, niet wegkijken. Het is samen onze verantwoordelijkheid nemen en zorgen voor een ander, al heb je die twee jaar niet gezien, al ken je hem niet of nauwelijks. Omdat we het leven moeten koesteren. Op een dag als vandaag, en elke dag opnieuw.

Brenda

Een week lang volgde ik het grote onderwijsrapport van De Morgen op de voet, als mama van drie, als mens met een rugzakje, als lerarenopleider. Het stemde me ontzettend droef. Niet alleen omdat de indicatoren van dit onderzoek, de thuistaal, de scholingsgraad van de moeder, het krijgen van een studietoelage, zoals Orhan Agirdag aangaf in zijn opiniestuk (http://www.demorgen.be/…/onderwijsrapport-zegt-weinig-over…/) , onterecht gekoppeld werden aan het label ‘kwaliteitsvol onderwijs’ maar vooral omdat dit rapport aangeeft wat we al langer weten. Dat het Vlaamse onderwijs niet slaagt in datgene wat ze zou moeten doen. Ontplooiingskansen geven aan alle kinderen.

We kijken beschuldigend naar de allochtonen: ‘Ze doen geen moeite.’ 

Bij het verschijnen van de Pisa resultaten klopt het Vlaamse onderwijs zich steeds weer op de borst. ‘We doen het nog steeds erg goed.’ Maar de Pisa resultaten tonen nog veel meer de ongelijkheid aan. Van de eerste generatie allochtone kinderen haalt slechts 40% het basisniveau van het onderwijs. En slechts 1 op drie van de tweede generatie allochtone leerlingen mag op het einde van de schoolloopbaan met het gegeerde papiertje zwaaien. De resultaten van De Morgen bevestigen op een manier deze cijfers. We weren ons, kijken beschuldigend naar de allochtonen, ‘ze doen geen moeite’, ‘de ouders zijn te weinig betrokken bij de school’. De andere Europese landen hebben blijkbaar veel betere allochtonen dan wij, want daar is de afkomst van de leerling veel minder bepalend voor de schoolresultaten. België is in Europa op dat vlak een van de slechtste leerlingen van de klas.
De goede voorbeeldscholen die De Morgen naar voren schuift bevestigen verder het patroon. De Brusselse school is een school met kinderen van ook veel hoog opgeleide ouders. De West-Vlamingen zijn de beste leerlingen, want daar zijn ook de meeste kinderen die thuis Nederlands spreken. Bovendien wordt er gedweept met ‘discipline’. Wie naar de leraar luistert, haalt betere resultaten. Het druist in tegen alles wat ik als lerarenopleider aan mijn studenten wil meegeven. Dat meertaligheid en diversiteit een meerwaarde zijn, dat we kinderen niet moeten leren zwijgen maar voor zichzelf moeten leren opkomen, respectvol hun mening moeten leren geven, al verschilt die van de andere.

Ik dacht dat onderwijs ging over respect leren hebben voor elkaars kwaliteiten.

Ten slotte koppelt De Morgen de kwaliteit van het onderwijs aan de uitstroom naar universiteit en hogeschool. Wat een slag in het gezicht van zij die voor het beroepsonderwijs kiezen. Ik dacht dat onderwijs ging over het zoeken naar talenten van leerlingen, of het nu rekenen, taal, zwemmen, houtbewerking of brood bakken was. Ik dacht dat onderwijs ging over respect leren hebben voor elkaars kwaliteiten, maar vooral ook leerlingen begeleiden om die talenten te ontdekken, in plaats van te hameren op dat wat ze minder kunnen.
Op onze hogeschool hebben we heel wat allochtone studenten. Gelukkig maar. En dat zorgt inderdaad voor wel wat taalproblemen. Zo was er vorige week de studente van Turkse afkomst die ik ging bezoeken tijdens haar lesje Nederlands in het zesde leerjaar. Het was een schooltje in het centrum van Antwerpen. De klas telde geen enkele blanke leerling. Af en toe maakte ze een fout tegen de lidwoorden. In de nabespreking wees ik haar erop. Ze keek verschrikt, tot ik haar geruststelde. ‘Maak van je kwetsbaarheid je sterkte. Vertel dat jij ook nog moeilijkheden hebt met de lidwoorden. Laat de leerlingen je mee verbeteren, ga samen op zoek in een woordenboek naar de juiste lidwoorden, want jij kan zoveel betekenen voor hen. Jij hebt in hun schoenen gestaan. Jij bent een voorbeeld. Dat ook zij kunnen worden wie ze willen worden. Dat is een veel grotere impact dan het juiste lidwoord. Ik weet dat vele taalleerkrachten het niet met me eens zullen zijn. Maar mijn jarenlange ervaring als leerkracht Nederlands voor anderstaligen, leerkracht in het tweedekansonderwijs en lerarenopleider hebben me geleerd dat het meest kwaliteitsvolle onderwijs gemaakt wordt door individuele leerkrachten. Zij die geloven in de leerling, zij die talenten bevestigen, die kwetsbaarheden omzetten in sterktes, zij die kinderen leren spreken in plaats van zwijgen, zij die niet zichtbaar zijn in de statistieken van De Morgen maar voor één enkele leerling al, ongeacht zijn afkomst, thuistaal, of studietoelage het verschil kunnen maken.

Aanvankelijk wilde ik geen kinderen. Midden twintig was ik. Heel wat van mijn vriendinnen rond me begonnen te kirren en hoge piepgeluiden uit te slaan bij het zien van platte baby’tjes. Mijn keel schroefde dicht als ik er nog maar aan dacht. In de plaats boekte ik nog een extra vliegticket naar een ver land. Om te genieten en misschien ook om te vluchten, want wat als ik het niet had, een verlangen naar een kind.

Het stilzwijgen over een verlangen dat zo diep geworteld was

En toen ontmoette ik mijn man. De man van mijn leven. En dat leken mijn eierstokken ook te vinden. Plots kwamen ze tot leven, lieten ze van zich horen. Zij hadden er zin in, wilden een feestje bouwen! Met mijn man kwam het verlangen naar een kind. Met deze man wilde ik een gezin. Maar het gezin liet op zich wachten. Het ging niet zoals in de boekjes. De miskramen stapelden zich op. Miskramen die niet als miskramen gezien werden omdat het steeds mis ging op amper 6 of 7 weken. Dan was er nog niet eens sprake van een kindje. Dan kon er ook geen sprake zijn van een miskraam. Maar er was wel sprake van zoveel verdriet. Elke maand de teleurstelling. De onderzoeken. De operatie. En het stilzwijgen, over een verlangen dat intussen zo diep geworteld was.

En toen kwam Jip. Ons eerste zoontje. Zo gewenst. Een wondertje. En hij bleek de start van een reeksje. Lom volgde veel sneller dan verwacht. Twee broertjes. Ons geluk kon niet op. Zomaar, was hij er, zonder moeite, zonder wachten. En te midden van verbouwingen – we woonden op amper 9m² -, full time banen, luiers en gebroken nachten kondigde ook nummer drie zich aan.

Mag ik eerlijk zeggen dat ik ergens misschien gehoopt had dat het een meisje was. Dat het in verwachting zijn, wel degelijk een verwachting inhield van, misschien, een dochtertje. Zen werd geboren op 13 maart 2012. Een derde zoon, en hij deed wat zonen doen, hij veroverde mijn hart vanaf de eerste minuut. Maar ik was niet voorbereid op de zovele reacties. ‘Waw, een derde zoon, nu komt er toch nog een vierde!’ ‘Je zal je mannetje moeten staan.’ ‘Drie zonen, dat is toch om zot van te worden.’ Drie maanden later kreeg ik een kraambedpsychose.

De isoleercellen, de dwangmedicatie waardoor ik mijn baby’tje niet meer de borst kon geven, de gedwongen opname van 40 dagen waardoor ik mijn kinderen niet kon zien wanneer ik het wilde. De behandeling van mijn waanzin leidde tot een nog grotere waanzin. Die van een moeder zonder haar kinderen. Een moederinstinct waarvan aanvankelijk dacht dat ik het niet had, was zo alom aanwezig, dat ik voor mijn zonen gevochten heb. Ik heb gebeten, gekrabd, gespuugd, geschopt.

Als ik geen mama meer kon zijn, wilde ik er niet meer zijn.

Toen ik na mijn opname in de psychiatrie weer naar huis mocht, waren ze van me vervreemd, mijn eigen kinderen. Zen was eenkennig geworden, spartelde zich los uit mijn armen. Ik kon hem niet troosten, zijn mama. En Jip en Lom zeiden ‘dat papa het moest doen’, ‘dat papa het beter kon’. Ik voelde me overbodig. Mijn grootste rijkdom was me ontnomen. Daar waar ik zo naar verlangd had, zo voor gevochten had, mijn moederschap. Als ik geen mama meer kon zijn, wilde ik er niet meer zijn.

Ik heb gezocht naar manieren om uit het leven te stappen. Niet uit egoïsme, maar uit altruïsme. Omdat ik mijn man niet ten laste wilde zijn, omdat ik niet wilde dat de kinderen een ‘zieke’ mama zouden hebben. Nooit heb ik harder gevochten dan tegen het verlangen naar de dood.

Misschien was het de hoop die ik ergens nog koesterde dat mijn relatie met de kinderen wel weer goed zou komen, die me erbovenop geholpen heeft, of mijn man die telkens weer, als Zennetje viel, hem in mijn armen duwde: ‘mama’s kusjes zijn de beste. Zij kan jou altijd helpen.’ Zijn vertrouwen en dat van de kinderen in mij hebben me doen kiezen voor het leven.

We zijn intussen vijf jaar later. Ik ben goed hersteld. Al vier jaar weer aan het werk. En (hout vasthouden) tot nog toe vrij van psychoses of depressies. We zijn een gelukkig gezin. Apetrots ben ik op mijn drie zoontjes, die kampen bouwen in onze tuin, in bomen klimmen, wedstrijdjes organiseren om zo ver mogelijk te plassen en in een soort taaltje dat moet doorgaan voor Engels de ene Star Wars film na de andere naspelen.

Ik ben zo ontzettend blij met het leven dat ik nu heb, dat ik elke dag weer mama mag zijn van die drie energieke kereltjes, en dat ik vrouw mag zijn van de man, die mij op zoveel manieren tot mama heeft gemaakt.

Bedankt, Jip, Lom, Zen en Jan. Moederdag is er dankzij jullie.