Stigma

‘Man steekt in psychose echtgenote neer.’ Wie over psychose leest in de krant, leest meestal zulke berichten. Daardoor worden mensen met een psychose vaak als gevaarlijk beschouwd.

Als je naar mijn foto kijkt, zie je een vriendelijk ogende vrouw. Dat ben ik ook. Ik ben getrouwd, heb drie fantastische zonen, ik ben lector Nederlands aan de lerarenopleiding en auteur. Lopen en lezen zijn mijn hobby’s. Dat klinkt allemaal erg ‘doorsnee’.

‘Vrouw gaat lezer te lijf met bijl’

Als ik je vertel dat ik 7 jaar geleden een psychose had, dan wordt de eerste indruk die je van me had meteen bijgesteld. Plots klinken er Hitchcockachtige snerpende violen en flitsen er beelden door je hoofd van douchescènes waar de onschuldig uitziende vrouw (ik dus) je ingezeepte lichaam te lijf gaat met een bijl die ze in je tuinschuurtje, dat je voor één keer vergat te sluiten, vond.

Als het over de beeldvorming rond psychose gaat, is er nog een wereld te winnen. In de krant las ik nog nooit:  Vrouw in psychose redt kind. Of misschien zelfs iets gewoons als: Man in psychotische toestand rijdt gras af.

Daar wil ik over schrijven, over het normale, maar vooral over die geestelijke gezondheid, een thema dat net zo ‘normaal’ zou moeten zijn als lichamelijke gezondheid. We hebben immers allemaal, naast een lichaam, een geest. Met die geest gaat het, volgens de laatste cijfers, niet zo goed. 1 op 4 Vlamingen heeft psychische problemen. Dat vinden we alarmerend.

Anderzijds vinden we het normaal dat iedereen wel eens ooit ‘lichamelijk’ ziek wordt. Waarom is een lichamelijke aandoening zoveel meer ‘aanvaard’ dan een psychische? We mogen overal ziek zijn en pijn hebben maar niet aan onze ‘geest’. Die moet ten allen tijden optimaal functioneren. En doet die dat niet, dan hebben we dat aan onszelf te danken. Mensen lijken te denken dat je ‘geest’ iets is wat je ten allen tijden kan sturen.

De magische knop

Wie depressief is, krijgt de wijze raad ‘zijn knop om te draaien’ Mentale problemen kan je helaas niet oplossen met een knopje, noch met een éénmalig pilletje of gesprekje. Het is iets ‘van lange duur’, en precies dat maakt het alarmerend.

We gaan naar de dokter als we lichamelijke klachten hebben. We zieken een paar daagjes uit als we grieperig zijn. Voor onze geest grijpen we niet snel naar hulp, zelfs niet in onze omgeving. Een dagje thuisblijven als je je verdrietig voelt, lijkt onaanvaardbaar. Rouwverlof voor een naaste telt 3 dagen. Om vrienden rouwen we best niet. Er is weinig ruimte voor verdriet.

Een psychische verkoudheid of mentale buikgriep

Als het over psychische problemen gaat, missen we wat tussenstadia, en woorden daarvoor. Een dagje afwezig omwille van een ‘psychische verkoudheid’ zou misschien die langdurige aandoeningen kunnen voorkomen. Of wat denk je van een ‘mentale buikgriep?’ De idee dat er een pauzeknop is, stelt misschien gerust. Dat betekent niet dat je hem moet gebruiken.

Mijn werkgever weet dat ik een psychose heb gehad. Hij is begripvol. Weten dat ik op een rem kan duwen en dat vertrouwen krijg, maakt dat ik dat vertrouwen ook niet wil beschamen. Sinds 2014 ben ik 6 dagen afwezig geweest van mijn werk.

Normaal

Er is niets spectaculairs aan deze column. De snerpende violen bleven uit. De bijl ligt nog steeds onaangeroerd in je tuinschuurtje. Je kan na het lezen van deze column met een gerust hart een douche nemen. Het is een column over het psychisch moeilijk hebben. Dat is niet nieuwswaardig, niet spectaculair. Dat is heel normaal. Maar dat je als krant daar ruimte voor maakt, dat is wel bijzonder! Dank je wel.

7 jaar ligt mijn psychose intussen achter me. Ik werk voltijds. Je zou me hersteld kunnen noemen en toch blijft het zelfstigma branden. Maar wat is zelfstigma?

‘Ze moest een filmpje over jou bekijken, over je psychose.’

Gisteren kwam ik op de gang een collega tegen, zo eentje van een ander departement met wie ik op een studiedag een praatje had gemaakt, over koetjes en kalfjes had gebabbeld, meer niet. Sindsdien zeggen we altijd vriendelijk goedendag. En gisteren zei hij dus meer:
– ‘Ha, Brenda, ik zag je gisteren toevallig in mijn woonkamer’? – ‘Hoezo?’
– ‘Mijn dochter studeert humane wetenschappen en ze moest een filmpje op You Tube over jou bekijken, over je psychose.’
Hij zegt het vlot, niet aarzelend, zonder enige schroom.
– ‘Leuk’, zeg ik met een lach.

‘Was ik te druk tijdens dat eerste praatje?’

Mag ik je vertellen wat er achter mijn lach schuilgaat op dat moment? Misschien verbaast het je, ik geef 50 lezingen per jaar, ik vertel in boeken openlijk over mijn psychose, en toch, als iemand die me niet kent, die mijn verhaal niet kent, ‘erachter komt dat ik een psychose gehad heb’, voel ik het stigma branden. Zelfstigma, wel te verstaan, want ik weet niet wat de ander denkt. Ik kan plots alleen maar denken wat ik denk dat die andere denkt: (snap je het nog?)

‘Ja, die bekijkt me nu natuurlijk op een heel andere manier’
‘Hij vindt mij wellicht dommer nu, minder berekenbaar. ‘Wellicht denkt hij dat ik nog ga hervallen.”
‘Was ik te druk tijdens dat eerste praatje. Wellicht denkt hij dat dat kwam door een of andere manie. Ben ik nu te druk misschien? Misschien mag ik niet meer te veel mopjes maken? Een beetje minder lachen. Als ik nu stop met lachen, zou hij dan denken dat ik stemmingswisselingen heb? Hij gaat alleszins nooit meer hetzelfde over me denken. Ik zal veel harder mijn best moeten doen om me weer te bewijzen. Waarom ben ik in hemelsnaam ooit open geweest over die psychose?’

‘Daarom begrijp ik waarom sommige mensen gewoon zeggen dat het ‘goed’ gaat.’

Dat. Dat alles raast door mijn hoofd, dat schuilt achter die lach. Niet nodig, denk je? Dat denkt die man niet? Maar dat zijn dingen die ik zo vaak in de krant lees als het gaat over ‘mensen van mijn slag’. Dat zijn de dingen die ik mensen hoor zeggen als ze praten over het ‘zottenkot’. En daarom, daarom brandt elke keer het stigma weer. En ik wil er tegen vechten, taboes doorbreken, maar ik blijf het zwaar vinden. Ik heb heel vaak het gevoel dat in plaats van begrip, dat ik me vooral nog veel harder moet bewijzen, veel harder moet opboksen tegen alle vooroordelen.

En daarom begrijp ik ook waarom sommige mensen gewoon zeggen dat het ‘goed’ gaat, als je ze vraagt hoe het met hen is, en heel kort even lachen. Een lach is zo veelzeggend.

Deze blog verscheen op www.psychosenet.be