Onderwijs

Beste student

Volgende week beginnen de examens. Daarom schrijf ik je deze brief, via sociale media, omdat ik niet meer weet hoe ik je nog kan bereiken, hoe we verbinding met elkaar krijgen. Ik noem je student, omdat ik moet toegeven dat ik zelfs je naam niet ken. Ik weet niet wie je bent, wat je motivatie is om te studeren, wat er in je hoofd speelt. Wat ik van je weet zijn je initialen. Die zie ik meestal als ik online lesgeef. Als je wat extraverter bent, heb ik je al eens gezien, heb ik heel even je rommelige kamer gezien en het bord spaghetti dat je tussen de vele online lessen naar binnen probeert te schrokken. Meestal ben je stil, je moet het, als eerstejaars ook maar durven om het woord te nemen, als 50 andere initialen meeluisteren die je niet kent. Ik weet dat het vaak niet goed met je gaat. Praat erover, zeiden de vele campagnes. En dat deed je. In sommige kranten getuigde je. Je kreeg de wind van voren. Je werd weggezet als de feestende, onverantwoorde superverspreider die niet eens de oorlog heeft meegemaakt. Er zijn er overigens niet zovelen die de oorlog nog bewust hebben meegemaakt en het feit dat we moeten vergelijken met de oorlog toont misschien aan hoe zwaar deze tijden wel niet zijn.

Praat erover is wellicht het meest zinloze advies als er niemand luistert, als niemand je erkenning geeft dat je je nu echt wel rot mag voelen. Ook ik zat eronder door toen ik in december hoorde dat de lessen op de hogescholen en universiteiten sowieso nog tot maart volledig online zouden doorgaan. Maar er is een vaccin, maar er zijn mensen die het veel erger hebben, maar het is nu eenmaal zo. Ik merkte hoe het verbindingswoord ‘maar’ allesbehalve verbindend werkt. Ik voelde me niet gehoord, al riep ik. Ik merk dat jij gewoon geen stem hebt.

Onderwijs is belangrijk. De scholen moeten open blijven. Over hoger onderwijs geen woord. We blijven gewoon online draaien, alsof onderwijs niet gaat om verbinding. Alsof er niet zoveel onderzoeken zijn die aantonen dat studenten van elkaar leren, dat slaagpercentages hoger zijn in klasgroepen met een goede groepssfeer, alsof de band met de docent er niet toe doet.

Natuurlijk kan je heel wat online leren, maar hoger onderwijs is verschraald tot een soort You tube kanaal met DIY videootjes. En natuurlijk werken we ook in breakout rooms en moeten de kahoot quizjes  zorgen voor interactie, maar echte verbinding is er niet. Jij bouwt geen band op met je medestudenten, je bouwt geen band op met mij. Er zijn dagen dat je je kamer niet uitkomt, gekluisterd aan een scherm waar elke docent, natuurlijk, vindt dat zijn vak het belangrijkste is.

Dat vind ik ook. Daarom overstelpte ik je soms met extra mails, taken, ‘lees nog even deze tekst,’ instructies omdat ik zo graag wilde dat je dezelfde ondersteuning zou krijgen als studenten uit voorgaande jaren. Maar laat ons eerlijk zijn, en dat ligt niet aan jou, ik kan nooit hetzelfde bereiken online.

Het intellectuele kapitaal noemen ze jullie. Er wordt alleszins niet in geïnvesteerd. Jullie zullen de laatsten zijn die weer écht naar school mogen gaan, jullie zullen de laatste zijn om gevaccineerd te worden. Dat vind ik ontzettend jammer.

Ik wil je voor deze komende weken succes wensen, goede moed. Neem de tijd om je spaghetti rustig op te eten, om te gaan wandelen met een vriend of vriendin, als je nood hebt aan een luisterend oor, samen met mijn collega’s wil ik naar je luisteren. Het is ok als je je niet ok voelt.

Ik bereid intussen ook al het tweede semester voor. Ik heb een appje met een lachband geïnstalleerd zodat, als ik een grap maak tijdens mijn online lessen, er zeker gelachen wordt. De muren die stilaan op me afkomen, heb ik net een tweede laag gegeven met green key verf. Misschien kan ik de lessen zo wat actiever maken. En daarnaast tel ik af naar het moment dat ik niet meer in de chat lees: ‘sorry, de verbinding was weg,’ maar dat ik jou in het echt hoor zeggen. ‘Het is weer ok. Ik ben er weer.’ 

Veel succes studenten!

Vanaf 1 september deel ik samen met Carolien Frijns het hoofdredacteurschap van het Tijdschrift ‘School- en klaspraktijk’. Voor het juninummer schreef ik alvast deze column voor de rubriek ‘Goesting’. Intussen heb ik mijn diploma lager onderwijs in handen. Wat heb ik veel geleerd de afgelopen twee jaar. Over mezelf, over kinderen en hun talenten en over boterhamlijsten. 

Het begon met een zot idee, zoals ik er wel vaker heb. Wat als ik onze eigen opleiding zou volgen? Ik werk al 9 jaar in de lerarenopleiding als lector taal maar dat diploma van leerkracht lager onderwijs heb ik niet. En dus schreef ik me in. Vooral om stage te lopen.

We zijn intussen bijna 2 jaar later. Ik heb uiteindelijk alle stages doorlopen. En met nog drie resterende vakken is de eindmeet in zicht. Als alles goed gaat studeer ik in juni 2020 af. Wat ben ik daar trots op. Net als mijn studenten heb ik gezwoegd, papers geschreven, examens geblokt, eindeloos veel lesvoorbereidingen én reflecties geschreven, maar vooral ontzettend hard genoten. Want meer nog dan voorheen, weet ik dat mijn studenten kiezen voor de mooiste baan van de wereld. Dat heb ik zelf mogen ondervinden.

'Breng je morgen nog zulke zinnetjes mee, juf?'

Mijn eerste jaar liep ik stage in de ziekenhuisschool van de kinder-en jeugdpsychiatrie. Daar wilde ik absoluut ervaring opdoen omdat we in het onderwijs steeds meer geconfronteerd worden met kinderen die het moeilijk hebben, of die ‘gedragsgestoord’ zijn. In de ziekenhuisschool leerde ik dat het gedrag van kinderen vaak een normale reactie is op een abnormale situatie. In zulke situaties is het een heuse zoektocht om kinderen te helpen ‘leren’. Maar wat gaf het me voldoening toen Wannes wél wilde lezen. Gewapend met een bak vol Playmobil mannetjes wist ik hem te overtuigen om zinnetjes te lezen en die mannetjes zo te plaatsen zoals in de zinnen. Dat hij er foto’s van mocht nemen met de tablet vond hij heel bijzonder. ‘Breng je morgen nog zulke zinnetjes mee, juf? En de tablet?’ En ik zag de pretoogjes in zijn ogen. 

Ik herinner me Janne hoe ze, na een schrijflesje, vastbesloten was om, net als de juf, schrijfster te worden. In het schriftje dat ik haar gaf schreef ze na de lesuren op haar kamertje bladzijden vol. Zoveel talent op een stel A’tjes. Het was mooi om te zien.

Nooit zal ik de stralende gezichtjes van mijn klasje vergeten toen ik stiekem 4 konijntjes het ziekenhuis had binnengesmokkeld voor mijn lesje WO. In het tuintje van het ziekenhuis stonden ze hen op te wachten. ‘Mogen we die echt aaien, juf, en eten geven?’ ‘Hoe kunnen we anders leren over konijnen?’ En ze lachten.

'Ik kan niets goed, juf.'

Onderwijs op maat. Een hele uitdaging met leerlingen van het 1ste tot het 4de leerjaar in een klasje. Maar de grote uitdaging lag in de stage die ik dit jaar liep. Het vijfde leerjaar van meester Pieter in het gewone onderwijs. 4 keer meer leerlingen. Maar even goed kinderen met noden, gevulde rugzakjes, grote verschillen. Toch wilde ik ook hier zoveel mogelijk onderwijs op maat aanbieden. En dus werkte ik me uit de naad. Lessen voorbereiden, remediëringsbundels maken, punten invoeren, toetsen kopiëren, verdrietjes opvangen, en ik geef toe, ik vergat soms de boterhammenlijst in te vullen.

Tussen die vele taken was het een opgave om voor ogen te houden waarom ik deze opleiding volgde, het talent in elk kind vinden en stimuleren. Ik was dan ook erg blij toen ik van mijn mentor het WO thema ‘anders zijn’ kreeg om uit te werken, ‘eenzaam anders’ maar ook ‘bijzonder anders’. Ik besloot een talentenshow te organiseren voor ouders. In de lessen muzische vorming en LO gingen we op zoek naar mogelijke talenten. Heel wat kinderen hadden meteen een idee wat ze wilden doen. Tijdens de speeltijd staken ze dansjes, sketches in elkaar, maakten ze tekeningen. Maar Seppe wist niets: “ik kan niets goed, juf.” Ik had al vaak gemerkt dat hij moeite had bij taal, en ook bij wiskunde hinkte hij vaak wat achterop. Op de taaltoets rond het thema ‘Ik kan, ik kan wat jij niet kan’, schreef hij onderaan elk blad naast de thematitel ‘En ik? Ik kan niets.’ Mijn hart brak. Ik besloot te praten met zijn mama. Over waar hij wel goed in was. Ze vertelde me hoe graag hij in de tuin kluste, buiten speelde.

Dit is oprecht het mooiste beroep dat er bestaat.

Thuis heb ik meteen al mijn bloembakken leeggemaakt. Bij de bloemist haalde ik verschillende soorten viooltjes en wat ontluikende hyacinten. Op school vroeg ik het hem, of hij het zag zitten om de bloemen erin te planten. ‘Een show kan toch niet zonder versiering?’ Zijn ogen lichtten op. Drie middagen plantte, verplantte hij, bracht hij extra aarde aan. Of ze hem mochten helpen, vroegen zijn klasgenootjes wat jaloers. ‘Hier is Seppe nu echt heel goed in, en dus ga ik dit even aan hem alleen toevertrouwen.’ Apetrots was hij.

De dag voor de talentenshow kwam hij vertellen dat hij toch aan zijn mama zou vragen of ze wilde komen naar de show. Ik lachte en vroeg of hij het goed vond dat een ander kindje dat wel graag voor het publiek iets zei zou vertellen over zijn talent. Hij knikte. De mama van Seppe kwam. Seppe was zo trots. De bloemetjes stond kleurig rondom het podium.

Intussen staan de bloembakken al een tijdje weer op de vensterbanken aan de voorkant van ons huis. De hyacinten zijn volop in bloei. De stage zit erop. Wat heb ik genoten van ‘mijn leerlingen’, van hun onstuimige knuffels op de speelplaats ’s morgens, van hun tekeningen, van de blikken in hun ogen die zoveel verraden. Dit is oprecht het mooiste beroep dat er bestaat.

Je bent voor altijd 'die juf van het 5de' wiens naam iedere leerling onthoudt.

Waarom dan terugkeren naar de lerarenopleiding? Eerlijk? Soms twijfel ik wel, want de baan van een leerkracht lager onderwijs is op een manier zoveel ‘zinvoller’, je maakt het verschil, elke dag weer. En je bent voor altijd ‘die juf van het 5de’ wiens naam iedere leerling nog jaren onthoudt. En toch keer ik terug, om mijn studenten te vertellen wat ze al wisten, dat ze inderdaad gekozen hebben voor de mooiste baan van de wereld, hen aan te moedigen, hen te helpen lessen te maken, de talenten in hun leerlingen te zoeken en te stimuleren. En als ik eraan denk, vertel ik hen ook nog over die boterhammenlijst, die ze echt niet mogen vergeten invullen! 

14 jaar geleden gingen we samen op reis, een jaar, in Azië, mijn man en ik. We waren amper een maand samen toen we die beslissing namen. Die reis was de basis voor onze relatie. Een reis waarin we elkaar leerden kennen, waarin we de zotste avonturen beleefden, van stiekem overnachten op de Chinese muur tot een motor kopen in Vietnam en over de Cambodjaanse grens smokkelen. Een jaar waar, toegegeven, ook foute verwachtingen werden gesteld, want zelfs na 14 jaar krijg ik mijn man nog steeds niet uitgelegd dat 2 maal per dag seks niet dé maatstaf is. We reisden en we droomden over wat nog zou komen. Waar zouden we wonen? Kinderen? En zouden we met die kinderen ook nog kunnen reizen? We namen het ons voor.

Maak van je kwetsbaarheid je sterkte

Er zijn intussen 3 kereltjes, van 7, 9 en 11. En ja, ze hebben al wat gereisd, in Europa, maar ook in Cuba, Panama, Nepal. Patagonië in Argentinië stond al lang op ons verlanglijstje. Een onmogelijke bestemming gezien het in onze zomer daar winter is. Tot plots alles samenviel, een uitnodiging voor een congres in Buenos Aires, het juiste moment in de loopbaan en dus vertrokken we begin november voor een maand naar Patagonië. De leerkrachten bezorgden ons een overzicht van de te verwerven leerstof. Daar begonnen we tijdens de herfstvakantie al aan om wat ‘voorsprong’ te nemen. Tot daar onze voorbereiding.

Voor de rest hadden we nog niet zoveel overdacht. Dat doen we overigens nooit. De Lonely Planets gaan meestal pas echt open op de vlucht, of op dag één van de reis. En dan begint het dromen. Wat gaan we allemaal doen? Misschien is het vreemd om niet alles op voorhand vast te leggen, maar eigenlijk vinden we het best fijn om zo flexibel te zijn. Zo kunnen we ergens wat langer blijven als de jongens het er leuk vinden, of we vluchten als het weer wat tegenslaat. Niets regelen, geeft natuurlijk ook wat onzekerheid, maar daar hebben we precies die kinderen voor. Niemand laat kinderen op straat staan. Maak van je kwetsbaarheid je sterkte 😉. En zo gingen we dus ook behoorlijk onvoorbereid naar Patagonië.

Hoe is ons maandje weg meegevallen? Reizen met kinderen. Het leven zoals het is, on the road.

Krakende onderbroeken 

De jongens dragen sowieso hun eigen rugzak. Travel light is dus de boodschap. Beter een wasje onderweg dan te veel kleren. Er zijn dus niet genoeg onderbroeken mee. Helaas een argument voor de jongens om niet van onderbroek te moeten wisselen. Hun maatstaf om te wisselen van ondergoed is meestal dat het ding werkelijk moet ‘kraken’ voor je ze niet meer aantrekt. Speelgoed nemen we sowieso niet mee. Dat hebben we na de verschillende reizen al geleerd. Een stok, een steen, maar vooral straathonden en katten zorgen bij uitstek voor het grootste vertier. De ‘leukheidsgraad’ van de bestemming wordt meestal ook gemeten op basis van de hond. ‘Wat vond je het leukste plekje van die reis?’ ‘Waar ze die hond hadden die altijd een stok ging halen.’

Onze logeerplekjes leggen we meestal de avond voordien vast via Airbnb, of ter plaatse door langs wat adresjes te gaan. We blijven 1 of 2 nachtjes ter plaatse. De jongens geven voorkeur aan twee. Volkswijsheid van Jip (11): ‘De tweede nacht slaap je altijd beter’. In Argentinië en Chili zijn er heel wat ‘cabañas’ (hutjes) met minstens 2 kamertjes en ook een keukentje. Die keukentjes gaven ons ook de gelegenheid om soms zelf te koken met veel groenten, want Argentinië is bij uitstek een vleesland. De jongens gaven er natuurlijk de voorkeur aan om elke dag op restaurant te gaan, ‘het is toch niet erg om elke dag pizza of frietjes te eten?’

Het geluidshuis en de bisnummers 

De afstanden in Patagonië hadden we flink onderschat. De lokale bevolking heeft duidelijk ook andere standaarden: ‘si, es muy cerquita (ja, het is heel dichtbij) en dan betekende het meestal nog een rit van 4 uur. Tijdens die ritten werden de jongens geanimeerd met hoorspelen van het geluidshuis. Zodra die klaar waren, begonnen we aan een bisronde. Ook konden ze af en toe op de I-pad spelen maar de staat van de wegen liet dat niet altijd toe. De bochten, de ‘ripio’ (gravel wegen)  waren niet altijd geschikt voor Loms gevoelige maag. ‘Ja, maar mama, het gaat echt wel  – als het over I-pads gaat, overschat Lom zich wel eens).’ Vijf minuten later, noodstop langs de weg om de pizza in half verteerde staat eruit te zien komen.

Echt veel schermpjestijd hadden de jongens overigens niet. Er was zoveel te beleven, een dagtrekking naar Mount Fitz Roy (21 km, heen en terug, pure kindermishandeling volgens Zen), een gletsjer bezoeken, op zoek naar de ‘cueva de los manos’, de marmeren grotten, de warmwaterbaden, raften, zwemmen in de fjord, walvissen spotten, de zeeleeuwen een bezoekje brengen. Het was een gevarieerde reis waar we ongeveer elk seizoen beleefde, soms 4 op één dag. Niet altijd op kindermaat. Er werd heel wat van hen gevraagd, waaronder behoorlijk wat ‘wandelen’ (waarbij ze vaak uitgebreid hun ‘Brawlstars’ tactieken bespraken) en vaak ook geduld. ‘Ik dacht dat die orka’s hier om 8u30 zouden zijn?’ En nee, ze vatten niet altijd hoe ‘bijzonder’ het is wat we meemaken. Zo stond Zen erop dat terwijl er een 16 meter lange walvis naast onze boot zwom, dat ik absoluut eerst moest kijken naar ‘de vorm die zijn Mentos nu had in zijn mond door het lange zuigen.’ Tegelijkertijd zagen zij dingen die wij niet zagen: ‘broers, kom kijken, deze steen is echt de mooiste die ik ooit gezien heb.’ Ze toonden ons de bijzonderheden door de ogen van een kind. 

Wat ze allemaal leerden 

Maar wat leerden ze veel. Sowieso elke dag een uurtje taal en rekenen. Dat lijkt niet veel maar we probeerden daarnaast de leerstof uit de boeken doorheen de dag te koppelen aan wat we zagen. Stenen in de fjord kregen een getalwaarde en zorgden zo voor de nodige opstelsommetjes als er met stenen gegooid werd. Met de wisselkoersen oefenden we de maal – en deeltafels. Ze maakten infofilmpjes voor de klas. Ze leerden wat een gletsjer is, de habitat van de Condor, de levenswijzen van de walvis, waarom het in België herfst is terwijl het hier lente is, wat is erosie? Jip maakte tabellen in Excell op basis van de informatie over de bevolking in de Trotter reisgids. Ze spreken ook enkele woordjes Spaans: ‘El baño, por favor’, en dan springen wij tevoorschijn zodat ze ook ons de toegang tot het toilet niet kunnen weigeren.  

Ze leerden ook dat centrale verwarming geen vanzelfsprekendheid is, dat er niet overal Wifi is (hoe kan dat nu?), dat wegen niet altijd geasfalteerd zijn, en dat het dichtstbijzijnde ziekenhuis soms op 300 kilometer ligt.

Waarom we geen jaar op reis gaan 

Of ze geen heimwee hadden? Eigenlijk niet. ‘Waarom doen we dit geen jaar?’ vroeg Zen. Het is een vraag die we ons tijdens onze eerste lange reis naar Cuba ook gesteld hadden, maar het antwoord is: omdat een maand een heerlijke periode om samen als gezin te cocoonen, maar daarnaast komt na die maand ook de nood om als koppel eens iets alleen te kunnen doen, of zelfs in je eentje. En geloof me, het is niet dat die kereltjes op reis geen ruzie maken. ‘Mama, Lom heeft mij geduwd’, ‘Ik moet weer in het midden zitten op de achterbank.’ ‘Ik wil dat bed.’  

Het was een fantastisch reis, geen vakantie, dat niet, want reizen is echt wel een werkwoord waar we voor uitdagingen kwamen te staan, van een lekke band in the middle of nowhere tot lange busritten van 16 uur en jawel, een verloren stuk bagage dat we tot op heden niet teruggevonden hebben. Uitdagingen die er steeds om vroegen om samen naar oplossingen te zoeken, en af en toe ook wat ruzie te maken.

Of de kinderen het ook een leuke reis vonden? Toen ik het aan Lom vroeg, zei hij vol overtuiging: ‘ja mama, bijna net zo leuk als Koksijde!’ 😉. En daarom reizen we dus met onze kinderen, omdat zij het het bijna zo leuk vinden als de Belgische kust en wij net een tikje leuker.

‘Ik ga een boek schrijven,’ de verpleegster knikte. ‘Het gaat weken in de top 10 staan. Het gaat zelfs vertaald worden.’ ‘Grootheidswaanzin’, noteerde ze in mijn dossier. En ze had gelijk.

We zijn intussen 7 jaar later. De waanzin is gaan liggen, maar soms lijkt mijn leven maffer of misschien zelfs grootser dan wat ik me tijdens mijn psychose had voorgesteld. Vijf dagen verbleven we met ons gezin in Buenos Aires, hoofdstad van Argentinië, en de plek waar ik op het tweejaarlijkse internationale congres ‘Dialogical Practices’ een praatje mocht geven. Ik leerde Elisa en Martin, twee Argentijnen twee jaar geleden kennen op een congres in Turijn. ‘In 2019 organiseren we een ‘conferencia’ in Argentinië, je moet er komen spreken.’ Ik had het wat weggelachen.

Vorig jaar besliste ik in maart om loopbaanonderbreking aan te vragen op mijn werk op de hogeschool. Dat vond ik een behoorlijk moeilijke beslissing. Zou ik niet te veel missen? Wat als ze mij niet meer misten? Maar ik besloot dat een jaar me alleen maar bezig houden met lezingen, schrijven, Psychosenet en ja ook die 3 leuke kereltjes misschien ook wel een goed idee was. De dag waarop ik enigszins twijfelachtig aan mijn opleidingshoofd liet weten dat ik er een jaartje uitging, was de dag waarop ik ’s avonds een mailtje kreeg van Elisa om te komen spreken op het congres in Buenos Aires. Alsof het zo had moeten zijn.

We hebben een klein appartementje in Palermo vlakbij het park 3 Febrero. Het park bezoeken we dagelijks, om op een terrasje samen met de kinderen schoolwerk te doen, een balletje te trappen of gewoon even te wandelen. Buenos Aires is an sich heel groen, met brede lanen, koloniaal ogende gebouwen en veel bomen. Tijdens de congresdagen zorg ik dat ik ’s morgens samen iets leuks kan doen met Jan en de kinderen. Verplaatsingen doen we met de taxi. Dat is met ons 5’en het goedkoopst. Voor maximum 3 euro staan we met z’n allen aan de andere kant van de stad. We bezoeken San Telmo met de nauwe straatjes, we kijken hoe op elke straathoek tango wordt gedanst. We slenteren door het kleurrijke La Boca waar een soort van papier maché figuren in de vorm van de paus, Maradonna of Evita Perron vanop balkons naar de voorbijgangers zwaaien. In Retiro trekken we tijd uit om de grote begraafplaats te bezoeken vol majestueuze graven. De jongens zijn vooral in de ban van de doodskisten die soms op kiertjes lijken te staan. Niet vreemd als je bedenkt dat Halloween nog maar net achter ons ligt.

Reizen met kinderen betekent dat je net ook wat andere plekken bezoekt. Voor Jips verjaardag nemen we een taxi naar een buitenzwembad. Hoewel het 28 graden is, blijkt het pas open te gaan in de ‘zomer’, op 21 december dus. De teleurstelling is groot maar ‘El museo de los ninos (Het kindermuseum) brengt soelaas, een soort Technopolis in het Spaans. En ook een bezoekje aan het Hard Rock Café Buenos Aires (‘Nu heb ik ook zo een trui zoals sommigen in mijn klas) maken het voor Jip een onvergetelijke verjaardag!

Die 6de november is voor mij ook om een andere reden onvergetelijk. Om 18u30 geef ik mijn praatje op het congres. Ik ben al wat vroeger gegaan om nog wat lezingen bij te wonen, maar om 18u komen Jan en de kinderen ook de zaal binnengelopen. Ik heb lang getwijfeld om mijn lezing in het Spaans te geven, maar ik voel me net wat comfortabeler bij het Engels. Ik houd het dus bij een korte Spaanse introductie. Via hoofdtelefoontjes krijgen de mensen een simultane vertaling waardoor ze uiteindelijk maar enkele seconden later met mijn moppen moeten lachen dan wanneer ik ze maak. De reacties achteraf zijn hartverwarmend, want hoewel het verhaal zich afspeelt aan de andere kant van de wereld, is het thema ‘moederschap’ voor velen herkenbaar. Jan en de jongens krijgen een applaus van de zaal en er wordt zelfs gezongen voor Jip.

Ook de dag erop word ik tijdens het congres nog regelmatig aangesproken. Een psychiater uit Brazilië vraagt een foto met mij: ik wil je foto laten zien aan mijn patiënten opdat ze weten dat er hoop is, dat het goed kan komen. Ik lach. Dat mijn verhaal tot in het verre Brazilië hoop mag brengen, dat had ik in mijn grootste grootheidswaanzin niet kunnen bedenken.

10 jaar sta ik nu in de lerarenopleiding. Ik doe het ontzettend graag, maar ondanks de verschillende jaren ervaring lijd ik nog steeds aan het ‘imposter syndroom’. Ik heb in heel wat verschillende onderwijscontexten les gegeven maar nooit in de lagere school. Wie ben ik dan om in de lerarenopleiding te vertellen hoe iemand in het basisonderwijs moet lesgeven? En dus besloot ik vorig jaar, enigszins impulsief (You know me) te starten met onze eigen opleiding. Een toch wel geflipt idee, want plots gaf ik les aan studenten die in andere vakken ook mijn medestudenten waren. Voor collega’s was het ook niet vanzelfsprekend. En heel eerlijk, ik heb het me zelf ook al geregeld beklaagd. Want natuurlijk zegt iedereen, ‘dat examen, ja, jou zal dat wel kunnen’, en ja het zal lukken maar niet zonder studeren. En veel studeren, want een leerkracht lager onderwijs moet van alle markten thuis zijn.

‘En natuurlijk heb je dat ooit geleerd, maar dat zat duidelijk verstopt in de diepste krochten van mijn hersenen.’

Zo had ik afgelopen zomer het examen Wereldoriëntatie. Dat had ik omwille van de drukte in juni uitgesteld. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik een tweedezitexamen moest afleggen en ik blijk daar niet zo goed in te zijn, want er is altijd wel iets anders leuks in de zomer om te doen dan die berg leerstof te verwerken. En geloof me het is een berg. Aardrijkskunde, geschiedenis, fysica, biologie, allemaal op een hoopje. Van hefbomen en pneumatische pompen tot de werking van een oog. En natuurlijk heb je dat ooit geleerd, maar dat zat duidelijk verstopt in de diepste krochten van mijn hersenen.

Een dag voor het examen had ik nog steeds 100 pagina’s te gaan, zo van die pagina’s met kleine lettertjes wel te verstaan. En toen kwam ik hem tegen, de penis en zijn doorsnede. Het was kiezen. Ik kon niet alles even grondig meer studeren en dus besloot ik, gezien ik er vier thuis heb rondlopen en ik daar echt soms wel een overdosis aan heb, hem te negeren. Ik gokte dat, gezien onze multiculturele populatie van studenten, mijn collega-lector die penis wel niet zou vragen op het examen.

‘Mijn adem stokte toen ik hem zag, in vol ornaat. De penis.

En toen kwam de dag des oordeels. Ik bladerde haastig door de examenbundel. Mijn adem stokte toen ik hem zag, in vol ornaat. De penis. Met alle onderdelen om te benoemen en zoveel onderdelen heeft het ding niet eens omdat het ook allemaal niet zo complex is bij die mannen, maar ik kwam er niet meteen op. En de gedachten kwamen. Wat zouden mijn collega’s denken als ik de penis niet kende? Ik kon toch niet niet slagen op dit vak. Want geloof me, vaklectoren op een hogeschool. Ze zijn zo gepassioneerd én zo gespecialiseerd in hun vak dat ze soms vergeten dat niet iedereen die leerstof zo vanzelfsprekend vindt. Ik maak me er ook schuldig aan hoor. Hevig gesticulerend in de lectorenruimte na het verbeteren van het examen, dat een student niet weet wat een aanwijzend voornaamwoord is. Voor heel wat mensen, ook lectoren, is dat geen parate kennis meer. En ik heb ook collega’s die af en toe een dt-fout schrijven. Het maakt ons menselijk (al vind ik dat natuurlijk wel erg).

Het is me uiteindelijk gelukt hem te benoemen, de penis. En ja ik heb de urineblaas verwisseld met de prostaat, maar goed de buit is binnen, zowel het punt op het examen, als de buit waar die prostaat mede voor verantwoordelijk is. Ze lopen hier elke dag met z’n drieën vrolijk rond.

‘Ik leer elke dag uit mijn fouten.’

Intussen loop ik mijn tweede jaar stage. En wat leer ik ontzettend veel bij. Hoe mijn ideale lesjes nooit ideale lesjes zijn, hoe ook nog de boterhammenlijst moet ingevuld worden, hoe ik plots die ene leerling moet opvangen met wie het even moeilijk gaat terwijl we eigenlijk met z’n allen aan het kleinste gemeenschappelijke veelvoud zouden moeten werken. En ja, ik vind het spannend en ik voel me best kwetsbaar want ook hier hangen de woorden van velen boven mijn hoofd ‘jij zou dat toch moeten kunnen’, en ja ik kan het wel, maar dat betekent niet dat het niet heel hard werken is. En vooral, dat betekent niet dat ik geen fouten maak, of mag maken. Ik leer elke dag uit mijn fouten.

En dus bij deze, dit is mijn ode aan de leerkracht op deze lerarendag! De duizendpoot die én kennis overbrengt én coacht, die dagelijks een gevecht aangaat met de administratie, die toezichten houdt, die de verdrietjes van het ene kind opvangt, en de boosheden van de andere, die moeilijke gesprekken aangaat met ouders, en even gedreven de macarena danst in hawairokje op het schoolfeest.

Ik vind het een prachtige baan. Het geeft me zoveel energie. En ik zal nooit meer dezelfde lerarenopleider zijn na deze ervaring. Maar ik word boos als ik de zovele berichten in de krant lees.  Als ik vrienden soms misprijzend hoor praten over dit mooiste beroep van de wereld. Vrienden die ouders zijn en na enkele weken vakantie blij zijn dat ze hun kinderen weer kunnen afzetten op een school. ‘Nu is het wel genoeg geweest,’ zuchten ze dan. ‘Wat een drukte.’ (Geloof me, 102 keer ‘juf’ op een dag horen is geen uitzondering!).  Ouders die verwachten dat leerkrachten de beste zorgen aan hun kind geven maar daar zo weinig erkenning voor geven, want ‘he, dat is je job’!

‘Het is meer dan een job, het is een roeping, een missie.’

Laat me even zeggen, voor zovele leerkrachten is het meer dan een job, het is een roeping, een missie. Het is het mooiste wat er bestaat, kinderen iets bijleren, vormen. Hun ontwikkeling van zo nabij mogen meemaken. Het is een van de belangrijkste beroepen in onze maatschappij. In het onderwijs ligt de belofte van de toekomst. En daarom, vandaag, op deze lerarendag, mijn diepste respect, mijn diepste waardering. Dank je wel lieve leerkrachten voor jullie dagelijkse inzet. Jullie maken het verschil, elke dag weer. Dat we dat niet mogen vergeten!

Dát, en natuurlijk de onderdelen van de penis. Díe vergeet ik ook nooit meer. 😉

fotocredits: Hilde Segers Klikout

Met de verkiezingen in zicht rollen de partijen over elkaar heen om hun mening over het onderwijs te geven. Forse uitspraken worden gedaan, puntenplannen worden opgesteld want ‘het gaat niet goed met het Vlaamse onderwijs’. Daarbij wordt echter één fundamenteel inzicht over het hoofd gezien: onderwijs is een middel, geen doel op zich. En dus is ook de beste score hebben op de PISA toetsen of PIRLS ook geen doel op zich. Als leerlingen of studenten prachtige scores hebben op school maar later die mooie resultaten niet weten te verzilveren in de maatschappij, niet hun weg vinden, hun talenten niet kunnen inzetten, dan zijn die punten voor mij weinig waardevol geweest.

Hoog in de rankings

Misschien is dat wat me het meeste stoort aan deze hele onderwijsdiscussie. Ik ben zeker bereid om handboeken aan de deur te zetten, koepels af te schaffen, meer te meten, me meer te laten evalueren opdat we weer stijgen in de PISA ranking op voorwaarde dat dat ook zou betekenen dat we er ook maatschappelijk op vooruit gaan.

En precies daar lijken we niet in te slagen. Nederland mag dan wel de ‘pretpedagogie’ hebben, ze doen het op een heel aantal zaken beter dan wij. Let op, ook wij staan hoog in bepaalde rankings:

We scoren heel hoog op …
het aantal zelfdodingen in West-Europa
wachttijden voor psychische hulp
het aantal ministers per inwoners
het begrotingstekort in vergelijking met de omringende landen

Kinderen als kanariepietjes van de maatschappij

Blijkbaar schort er iets met het onderwijs dat onze politici hebben genoten. Blijkbaar heeft dit kibbelkabinet niet de sociale vaardigheden meegekregen om te kunnen samenwerken. Blijkbaar hebben ze niet de onderzoeksvaardigheden meegekregen om met oplossingen te komen voor 21ste eeuwe problemen, blijkbaar hebben ze niet het reflectieve vermogen om te zien dat de ‘onderwijscrisis’ misschien wel een afspiegeling is van een eigen kortetermijnbeleid.

Focus op kennis zal er niet voor zorgen dat de brooddozen van sommige kinderen gevuld zullen raken. De kinderarmoede werd niet aangepakt. We kunnen de ‘gedragsgestoorde kinderen’ één voor één doorverwijzen naar het buitengewoon onderwijs, maar het gaat niet over één kind per klas. Het zijn er intussen velen. Omdat dat gedrag voortkomt uit een context. Kinderen zijn de kanariepietjes van de maatschappij. Ze kunnen het vaak allemaal niet vatten, niet in woorden, en dus uit zich dat in gedrag. Er is minder sociale cohesie. We moeten vooral werken en dus is er minder tijd voor onze kinderen, minder tijd om voor te lezen zodat het niveau van het begrijpend lezen daalt. Of dacht je werkelijk dat de liefde voor boeken alleen op school kan worden doorgegeven.

‘Er moet een vak komen waarin…’

Alles wat misgaat in de maatschappij wordt doorgeschoven naar het onderwijs. Elke week is er wel iemand die zegt ‘dat er een vak moet komen waarin….’. Willen we werkelijk goed onderwijs, dan moet iedereen zich inspannen zodat de kinderen de maatschappelijke problemen niet hoeven mee te brengen naar de klas.

Hoe politici deze ‘onderwijscrisis’ best aanpakken? Door hun eigen vooropgestelde doelen na te komen, zodat we inderdaad minder ‘zorgen’ hebben in de klas. Pas dan kunnen we ons als leerkrachten werkelijk weer concentreren op het ‘echte lesgeven’.

 

Illustratie Tom Schoonooghe

De afgelopen week regende het berichten over onderwijs. Alleen negatieve berichten. De Morgen kwam met een dossier waarvan de veelzeggende titel ‘Code rood in de klas’ weinig ruimte liet voor een positieve noot. En er werden uitspraken gedaan, oneliners. Bart De Wever sprak in Terzake over de ‘pretpedagogie’: een startsein voor nog meer krasse uitspraken.

Grijzende, kalende mannen

Philip Brinkman vergeleek in De Tijd het onderwijs met ‘een kermis die rondjes draait om kinderen te amuseren.’ Jean-Marie Dedecker beweerde in Knack dat de lat zo laag gelegd werd ‘dat je al een limbodanser moet zijn om eronder te kruipen.’

Die oneliners kwamen overigens meestal van grijzende, kalende mannen en dat in een sector die voor de overgrote meerderheid uit vrouwen bestaat. En dat die mannen en het merendeel van de auteurs van die opiniestukken de afgelopen jaren geen voet meer in een klas hebben gezet, ook dat moeten we slikken. Want, iedereen denkt te weten hoe het onderwijs werkt, omdat zij toch ook een kind of een kleinkind hebben dat naar school gaat. Alsof het feit dat we elke dag een brood eten ons het recht geeft om ongenuanceerde uitspraken te doen over bakkers en hoe ze dat brood moeten maken.

‘Er zijn zoveel onderzoeken niet’

En natuurlijk zijn er onderzoeken. Onderzoeken over één aspect in ons onderwijs. Maar er zijn zoveel onderzoeken niet. Over zaken die effectief niet meetbaar zijn maar waar leerkrachten wel elke dag het verschil maken.

Tussen al die vaak ongenuanceerde uitspraken wordt gezegd dat wij, leerkrachten ons niet aangesproken moeten voelen. Maar laat ons duidelijk zijn: we houden blijkbaar ook niet meer van lezen. En wie de comments leest op de social media weet dat het wel degelijk aan ons ligt: we zijn een bende leeglopers. We staan, zo zei een lezer op De Standaard, ‘meestal stomdronken voor de klas’ en we moeten nauwelijks iets doen, ‘want we hebben toch zoveel vakantie’. En met al die ‘bagger’ die we over ons heen krijgen, verwachten diezelfde lezers, diezelfde politici en opinieschrijvers wel dat we hun kind het ‘beste onderwijs’ geven, laten ‘excelleren’ en met andere woorden het beste van onszelf geven.

Geroep en getier

Ik kan je één ding vertellen. Ik voorspel dat in september het aantal inschrijvingen in onze lerarenopleiding opnieuw zal dalen. Media en politici hebben wel degelijk boter op het hoofd, want met al hun geroep en getier vergeten ze dat er iemand moet zijn om kinderen en jongeren te onderwijzen. En steeds minder mensen voelen zich daartoe geroepen. En waarom hard werken als de maatschappij toch blijft neerkijken op hen die de toekomst van onze maatschappij mee moeten garanderen.

Ik stap er alvast een jaartje uit. Ik ga full time werken als zelfstandige, je weet wel de échte harde werkers.

Die van het onderwijs, ‘dat zijn alleen maar vakantiegangers.’ Aan alle leerkrachten: een fijne paasvakantie gewenst!

Brenda is webredacteur van Psychosenet.be, lector aan de lerarenopleiding en auteur van de boeken ‘Kortsluiting in mijn hoofd’, ‘Uitgedokterd‘ en ‘Lena‘. Even leek Brenda de pedalen te verliezen, de angst om opnieuw psychotisch te worden was er. Maar een bende lieve studenten en één klaproos brachten daar verandering in.

Juni 2012. In de tuin staan de klaprozen volop in bloei. Al is tuin een groot woord voor de bergen zand die zich achteraan ons huis bevinden. Restanten van 2 jaar verbouwingen. Ik heb de klaprozen niet gezaaid. Ze kwamen, zomaar, eigenzinnig in de tuin staan. Ze leiden me even af. Even maar. Want het is druk. Een mama ben ik, van drie kindjes, al moeten die drie kindjes even ‘aan de kant’. Ik werk op een hogeschool. De eindsprint is ingezet. Er moeten studiegidsfiches nagekeken worden, taken verbeterd, stageverslagen geschreven worden. Mama heeft nu even geen tijd. Er is te veel te doen, te weinig tijd. Tijd is er wel ’s nachts. En dus steel ik de uren van de nacht. De vogels en het daglicht kondigen al vroeg de dag aan. Slapen doen we een ander keertje wel. Drie weken later word ik opgenomen met wat ze  een kraambedpsychose noemen.

De parallellen zijn er. Het kan geen toeval zijn.

Juni 2018. Ik werk opnieuw op een hogeschool. De eindsprint is ingezet. Kop in kas. De eindmeet van de vakantie is in zicht. Niet flauw doen, op je tanden bijten. Al drie dagen na elkaar sta ik om 5u op om het to do lijstje het hoofd te bieden. Het is moeilijk om de slaap nog te vinden. Tussen de to do’s door stuur ik een uitnodiging voor mijn verjaardag. 40 jaar. Dat moet bijzonder worden. Terwijl ik op mijn telefoon door mijn foto’s scroll, kom ik eentje van mijn verjaardag tegen,  6 jaar geleden. Ik draag exact hetzelfde jurkje als nu. Fleurige bloempjes, aangepast aan het warme weer dat er toen en ook nu is. Mijn adem stokt. De parallellen zijn er. Het kan geen toeval zijn. Alarmbelletjes gaan af.

Die nacht sta ik niet op om 5u. Ik doe een bodyscan. Ik denk aan mijn teen, mijn knie, mijn bovenbeen. Ik val opnieuw in slaap. Ik ben opgelucht als ik 2 uur later wakker word. Ik sta op, ik maak een lijstje van al mijn to do’s. Kan ik prioriteiten stellen? Dat kon ik 6 jaar geleden niet. Alle balletjes moesten toen in de lucht blijven, en liefst gooide ik er nog wat bij. Met nummertjes duid ik aan wat het belangrijkste is. Één van de laatste nummertjes is een belofte die ik aan mijn studenten gemaakt heb, dat ik hun lesvoorbereidingen, formatief, zou nakijken. Ik tel uit hoeveel nachten me dat nog zal kosten om dat waar te maken. Ik beslis een mailtje te schrijven. Geen makkelijk mailtje, maar eentje dat wel nodig is.

Ik verstuur het berichtje met een bang hartje.

Beste studenten

Zoals ik jullie vertelde tijdens een van de lessen ging ik 6 jaar geleden flink overkop.  Het resulteerde in het boek ‘Kortsluiting in mijn hoofd’. 

De afgelopen dagen ben ik elke dag om 5u opgestaan om te verbeteren, de ECTS fiches in orde te krijgen, een project af te krijgen. Tot ik vanmorgen tot het besef kwam dat er wel heel veel parallellen zijn met 6 jaar geleden, dat het niet meer normaal is om voor 60% job aan de hogeschool werkdagen van meer dan 15u te maken, 6 dagen op 7. Misschien herken je dat wel? Ik heb in ieder geval beslist dat ik niet opnieuw wil meemaken wat ik 6 jaar geleden heb meegemaakt. En daarom vraag ik even om jullie begrip. Om mezelf in bescherming te nemen laat ik het formatief verbeteren van de tijdig doorgestuurde lessen  zo. Ik vind het best moeilijk, maar ik laat mijn idealisme even varen. 

Ik verstuur het berichtje met een bang hartje. Onzeker voel ik me. Wat zullen de studenten zeggen, denken. Stel ik hen teleur?

Er waren parallellen, maar die zijn er nu niet meer.

De dagen erop krijg ik mailtjes die al mijn verwachtingen overtreffen. Mailtjes met een en al begrip, met complimentjes over mijn openheid. Niet alleen het wegvallen van de berg taken verlicht, de vele berichtjes geven me zoveel energie. Schatten zijn het, mijn studenten.

Het lijstje is intussen nog altijd lang. Maar de nachten zijn er weer om te slapen. Het is weer rustig in mijn hoofd en ik neem tijd voor de kinderen. Het zijn zaken die energie geven om later weer aan de slag te kunnen gaan. Er waren parallellen, maar die zijn er nu niet meer. Ik heb tijdig aan de rem getrokken. Ik ben niet over mijn grenzen gegaan.

De avond valt over de tuin. In verschillende perken heb ik in maart klaprozen gezaaid, mijn lievelingsbloem. Er is maar één klaproos uitgekomen, in de hoek van tuin. Dat kan geen toeval zijn. Een klaproos laat zich niet bevelen. Ze is eigenzinnig. Eén klaproos kan zo mooi zijn.

 

Dank je lieve studenten

Brenda

Deze blog verscheen eerder op Psychosenet.be 

18 jaar sta ik in het onderwijs. Onderwijs is mijn passie. Ik ben een geboren lesgever, een steengoede leerkracht, dat ook. Dat weet ik omdat ik om de paar jaren van school verander. Niet omdat ik moet vertrekken, maar omdat ik wil vertrekken. Omdat ik het fijn vind om mijn horizonten te verkennen, omdat ik zoveel leer van elke nieuwe school. Ik gaf mijn vaste benoeming op, twee keer een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. In ruil kreeg ik uitdaging, die ik zo nodig heb. Omdat ik steeds ‘nieuw’ ben in een school word ik aanhoudend geëvalueerd, krijg ik klasbezoeken. Mijn evaluaties zijn goed. Ik bevraag mijn studenten, leerlingen ook steeds anoniem om zoveel mogelijk te kunnen bijsturen, te leren van hen. Ik heb een ontzettende drive. Dat is mijn grootste kracht, maar tegelijk ook een van mijn grootste valkuilen. En ik ben ontzettend gevoelig voor onrecht.

Het onderwijs wordt getekend door een immens onrecht

En misschien is het daarom dat ik stilaan overweeg om mijn droomjob, lesgeven, het onderwijs, achter me te laten. Omdat ik het niet langer kan. Het onderwijs wordt getekend door een immens onrecht. Een onrecht in de vorm van een systeem. Een systeem dat harde werkers niet noodzakelijk beloont, maar vooral dat klaplopers niet afstraft. Leerkrachten die hun baan niet naar behoren doen worden niet de laan uit gestuurd, paraplu’s worden geopend, postjes worden gezocht om ze zo min mogelijk schade te laten aanrichten en de harde werkers mogen nog wat harder werken om dat te compenseren. Het hele onderwijssysteem is rot. Het gaat er niet om of je goed werkt of niet, het is een kwestie van ‘open uren’, ‘vaste benoemingen’, ‘anciënniteit’. We willen de kwaliteit van onderwijs waarborgen, maar dat doen we niet door mensen aan te trekken die voor deze baan kiezen omdat ze dan ‘veel vakantie hebben’, ‘omdat ze dan vroeger op pensioen mogen gaan’. De meest gedreven leerkrachten heb ik zien vertrekken.

Misschien is het tijd om mijn droomjob achter me te laten

Ik heb het onderwijs al zo veel gegeven. Kostbare tijd die ik niet met mijn kinderen heb doorgebracht, nachtrust terwijl ik beter wat had geslapen, eindeloos veel vakantiedagen waarvan ‘de maatschappij’ toch van oordeel is dat ik er ‘niks in doe’. If you can’t beat them join them? Of misschien is het echt tijd om mijn droomjob achter me te laten. Om mezelf te beschermen. Om niet de strijd aan te gaan tegen een systeem. Een strijd die ik nooit kan winnen. Misschien ben ik, na 18 jaar het strijden wat moe. #onderwijs

Brenda

Copyright Foto An Nelissen

Ettertjes waren het, mijn drie zonen, toen ik na een gedwongen opname weer naar huis mocht. Ze konden het allemaal niet goed vatten, en gezien hun leeftijd vooral niet goed talig uitdrukken. Ze gooiden met deuren, met speelgoed, spraken tegen. Niemand had er vat op. Een maatschappelijk werkster aan huis suggereerde zelfs om ze even ‘te plaatsen’. Dat hebben we geweigerd. We zetten nog meer in op positieve aandacht en hen omringen met liefde, hoe moeilijk dat dat soms ook was. Het liet me meer dan ooit inzien hoe achter ‘gedrag’ vaak een verborgen verhaal zit.

Donderdagvoormiddag, 7 december 2017. Het is de tweede keer dat ik haar bezoek, een tweedejaarsstagiaire in het vierde leerjaar. Het valt me op dat ze vaak kortaf reageert op een van de leerlingen. Ik kan het zelfs niet helemaal volgen waarom hij precies even later de gang op vliegt. Er volgt geen herstelgesprek. Ik val er zwaar over. In de nabespreking probeer ik haar reactie te begrijpen. ‘Hij deed al de hele tijd vervelend’. Ik heb het er moeilijk mee, want de aanleiding was in deze situatie niet duidelijk, voor mij niet, maar zeker ook niet voor de jongen. Ik vraag haar wat ze van de jongen weet. Ze laat weten dat het een ‘moeilijke’ leerling is.

Ik geef haar de opdracht een plan van aanpak te schrijven hoe ze de jongen positief kan benaderen, zijn talenten te noteren, meer op zoek te gaan naar het verhaal achter de ‘moeilijke’ leerling. Omdat ik haar geen derde keer meer kan bezoeken vraag ik haar me dat alles door te sturen, zodat we het samen kunnen bespreken.
Het verhaal blijft nog spoken door mijn hoofd.

Labels zorgen vaak voor een fatalisme, en precies dat wil ik niet dat er heerst in ons onderwijs.

Ik vraag me af of ik te hard gereageerd heb. Want emmertjes raken vol, ook bij leerkrachten. Maar het raakt me ook. Die ‘moeilijke leerlingen’, die ettertjes, zoals mijn zoontjes ook waren. Hen wegzetten met een label helpt hen niet. Want het label verklaart het gedrag niet, hoe graag dat sommige wetenschappers dat ook zouden willen. Labels zorgen vaak voor een fatalisme, en precies dat wil ik niet dat er heerst in ons onderwijs. Fatalisme en gelatenheid.

Onderwijs kan de meest preventieve aanpak van geestelijke gezondheid zijn, maar ook medeveroorzaker van problemen. Ik hoop zo dat ik dit aan mijn studenten kan meegeven, maar niet door hen te bestraffen als ze fouten maken, maar op mijn beurt door hen kansen te geven om fouten te herstellen en eruit te leren. En vooral door jezelf steeds weer in vraag te stellen.

Want dat is wat ik nu ook zelf doe. Omdat ik niet weet of ik nu wel zo goed gereageerd hebt, niet overgereageerd heb. Tegelijkertijd stel ik me gerust. Dat het soms beter is om de moed te hebben om vragen te stellen, dan meteen gepaste antwoorden te geven.