En toen was het kot te klein!

Voor de derde keer roep ik naar boven dat het nu echt wel genoeg geweest is. ‘Mogen we ons potje nog afmaken?’ Ik voel hoe mijn potje alleszins vol zit. ‘Nee, jongens, het is echt GENOEG! Geen Playstation meer!’ Ik krijg geen reactie.

'Ik ga op zoek naar een andere mama, die niet zo roept.'

Ik wacht nog even onderaan de trap. ‘Jongens!’ Mijn stem slaat lichtelijk over. ‘GENOEG! Het blijft stil. Als je nu niet naar beneden komt dan …’, ik bedenk wat ik nu wil zeggen. Er schiet me niets anders te binnen dan: ‘… dan zwaait er wat!’ Geen mens die weet wat dat wil zeggen maar blijkbaar heeft het effect. Al is het niet helemaal het gewenste effect. Zen (8 jaar) stormt de trap af. ‘Jij moet altijd zo roepen. Ik heb er genoeg van!’ En in één beweging loopt hij kordaat langs me door, opent de voordeur en loopt in hyena onesie en blote voeten de straat op. ‘Ik ga op zoek naar een andere mama, die niet zo roept.’

En daar sta ik dan. ‘Zen’, roep ik, maar ja, Zen luistert niet naar roepende mama’s. Hij stapt, kordaat, op blote voeten, verder. Ik heb geen idee hoe ik nu moet reageren. ‘Roepen dat hij moet terugkomen lijkt geen goed idee. Dreigen dat er ‘er anders wat zwaait’ bleek ook geen goede strategie.

Ben ik nu werkelijk mijn kind aan het helpen om weg te lopen van huis?

Of hij geen schoenen nodig heeft, een jas? Hij loopt verder. Misschien een lunchpakket voor onderweg? Of een slaapzak want anders is het misschien te koud ’s nachts. Hij draait zich om. ‘Moeten we niet samen even  kijken wat je allemaal nodig hebt.’ Hij kijkt verbaasd maar knikt. Samen lopen we naar binnen. Ik haal op zolder een slaapzak en leg het op de kast voor hem klaar. Ben ik nu werkelijk mijn kind aan het helpen om weg te lopen van huis? Ik laat de gedachte even varen. ‘Ik begrijp dat je boos bent, Zen, en dat je misschien hier ook weg wilt, maar ik zou me wel heel veel zorgen maken als je zomaar vertrekt.’ Zijn boosheid lijkt wat te zakken.

‘Zou je niet beter je knuffelkonijntje meenemen? Zou je die niet ontzettend missen?’ Hij knikt en loopt gehaast naar zijn kamer. Konijn komt naast de slaapzak op de gangkast te liggen.  Ik leg er ook nog een jas bij. Uit de kast neem ik zijn schoenen.

‘Zullen we samen kijken voor een lunchpakket?’ We lopen naar de keuken. Ik neem het brood, Zen het beleg. Het winkelbriefje ligt op het aanrecht klaar voor de boodschappen van later. ‘Als je wil, …ga ik eerst nog naar de winkel om wat lekkere dingen te kopen voor onderweg.’ Dat vindt hij een goed idee. Koekjes en bananensojamelk schrijft hij, met zijn tong tussen zijn lippen, op het briefje.

'Als je zin hebt, mag je ook nog langer blijven,hè.'

Dat ik het wel fijn vind, dat hij dan nog even hier is, zeg ik. Tot na de boodschappen alvast. Hij zegt niets. ‘Heb je nog iets nodig?’ Het blijft nog even stil. ‘Een foto van jou en papa en de broers.’ Ik knik. ‘Dat is goed.’ Ik vul nog even verder het winkelbriefje aan terwijl hij aan de keukentoog zit. We zeggen niets.

‘Als je zin hebt mag je ook nog langer blijven, hè. Ik vind het leuk als je hier bij ons bent. Je ziet maar.’ Hij knikt.

Hij loopt de tuin in om met zijn broers te gaan spelen. De bagage staat, in een kartonnen doos klaar, op de gangkast. Na tien minuten komt hij weer binnen gelopen. Dat hij toch nog een nachtje langer gaat blijven, zodat we ’s avonds met z’n allen naar De mol kunnen kijken. Ik geef hem een knuffel: ‘Ik ben blij dat je nog even blijft.’

In deze tijden weet ik vooral heel veel niet.

We zijn intussen een weekje verder. De slaapzak ligt weer op zolder, knuffelkonijn ligt in bed. Ik weet niet of ik het allemaal wel zo goed heb aangepakt. In deze tijden weet ik vooral heel veel niet. Maar vandaag heb ik maar twee keer moeten roepen dat het nu echt wel genoeg is met de Playstation. De vrede is weergekeerd in ons kot.