brendafro

10 jaar sta ik nu in de lerarenopleiding. Ik doe het ontzettend graag, maar ondanks de verschillende jaren ervaring lijd ik nog steeds aan het ‘imposter syndroom’. Ik heb in heel wat verschillende onderwijscontexten les gegeven maar nooit in de lagere school. Wie ben ik dan om in de lerarenopleiding te vertellen hoe iemand in het basisonderwijs moet lesgeven? En dus besloot ik vorig jaar, enigszins impulsief (You know me) te starten met onze eigen opleiding. Een toch wel geflipt idee, want plots gaf ik les aan studenten die in andere vakken ook mijn medestudenten waren. Voor collega’s was het ook niet vanzelfsprekend. En heel eerlijk, ik heb het me zelf ook al geregeld beklaagd. Want natuurlijk zegt iedereen, ‘dat examen, ja, jou zal dat wel kunnen’, en ja het zal lukken maar niet zonder studeren. En veel studeren, want een leerkracht lager onderwijs moet van alle markten thuis zijn.

‘En natuurlijk heb je dat ooit geleerd, maar dat zat duidelijk verstopt in de diepste krochten van mijn hersenen.’

Zo had ik afgelopen zomer het examen Wereldoriëntatie. Dat had ik omwille van de drukte in juni uitgesteld. Het was de eerste keer in mijn leven dat ik een tweedezitexamen moest afleggen en ik blijk daar niet zo goed in te zijn, want er is altijd wel iets anders leuks in de zomer om te doen dan die berg leerstof te verwerken. En geloof me het is een berg. Aardrijkskunde, geschiedenis, fysica, biologie, allemaal op een hoopje. Van hefbomen en pneumatische pompen tot de werking van een oog. En natuurlijk heb je dat ooit geleerd, maar dat zat duidelijk verstopt in de diepste krochten van mijn hersenen.

Een dag voor het examen had ik nog steeds 100 pagina’s te gaan, zo van die pagina’s met kleine lettertjes wel te verstaan. En toen kwam ik hem tegen, de penis en zijn doorsnede. Het was kiezen. Ik kon niet alles even grondig meer studeren en dus besloot ik, gezien ik er vier thuis heb rondlopen en ik daar echt soms wel een overdosis aan heb, hem te negeren. Ik gokte dat, gezien onze multiculturele populatie van studenten, mijn collega-lector die penis wel niet zou vragen op het examen.

‘Mijn adem stokte toen ik hem zag, in vol ornaat. De penis.

En toen kwam de dag des oordeels. Ik bladerde haastig door de examenbundel. Mijn adem stokte toen ik hem zag, in vol ornaat. De penis. Met alle onderdelen om te benoemen en zoveel onderdelen heeft het ding niet eens omdat het ook allemaal niet zo complex is bij die mannen, maar ik kwam er niet meteen op. En de gedachten kwamen. Wat zouden mijn collega’s denken als ik de penis niet kende? Ik kon toch niet niet slagen op dit vak. Want geloof me, vaklectoren op een hogeschool. Ze zijn zo gepassioneerd én zo gespecialiseerd in hun vak dat ze soms vergeten dat niet iedereen die leerstof zo vanzelfsprekend vindt. Ik maak me er ook schuldig aan hoor. Hevig gesticulerend in de lectorenruimte na het verbeteren van het examen, dat een student niet weet wat een aanwijzend voornaamwoord is. Voor heel wat mensen, ook lectoren, is dat geen parate kennis meer. En ik heb ook collega’s die af en toe een dt-fout schrijven. Het maakt ons menselijk (al vind ik dat natuurlijk wel erg).

Het is me uiteindelijk gelukt hem te benoemen, de penis. En ja ik heb de urineblaas verwisseld met de prostaat, maar goed de buit is binnen, zowel het punt op het examen, als de buit waar die prostaat mede voor verantwoordelijk is. Ze lopen hier elke dag met z’n drieën vrolijk rond.

‘Ik leer elke dag uit mijn fouten.’

Intussen loop ik mijn tweede jaar stage. En wat leer ik ontzettend veel bij. Hoe mijn ideale lesjes nooit ideale lesjes zijn, hoe ook nog de boterhammenlijst moet ingevuld worden, hoe ik plots die ene leerling moet opvangen met wie het even moeilijk gaat terwijl we eigenlijk met z’n allen aan het kleinste gemeenschappelijke veelvoud zouden moeten werken. En ja, ik vind het spannend en ik voel me best kwetsbaar want ook hier hangen de woorden van velen boven mijn hoofd ‘jij zou dat toch moeten kunnen’, en ja ik kan het wel, maar dat betekent niet dat het niet heel hard werken is. En vooral, dat betekent niet dat ik geen fouten maak, of mag maken. Ik leer elke dag uit mijn fouten.

En dus bij deze, dit is mijn ode aan de leerkracht op deze lerarendag! De duizendpoot die én kennis overbrengt én coacht, die dagelijks een gevecht aangaat met de administratie, die toezichten houdt, die de verdrietjes van het ene kind opvangt, en de boosheden van de andere, die moeilijke gesprekken aangaat met ouders, en even gedreven de macarena danst in hawairokje op het schoolfeest.

Ik vind het een prachtige baan. Het geeft me zoveel energie. En ik zal nooit meer dezelfde lerarenopleider zijn na deze ervaring. Maar ik word boos als ik de zovele berichten in de krant lees.  Als ik vrienden soms misprijzend hoor praten over dit mooiste beroep van de wereld. Vrienden die ouders zijn en na enkele weken vakantie blij zijn dat ze hun kinderen weer kunnen afzetten op een school. ‘Nu is het wel genoeg geweest,’ zuchten ze dan. ‘Wat een drukte.’ (Geloof me, 102 keer ‘juf’ op een dag horen is geen uitzondering!).  Ouders die verwachten dat leerkrachten de beste zorgen aan hun kind geven maar daar zo weinig erkenning voor geven, want ‘he, dat is je job’!

‘Het is meer dan een job, het is een roeping, een missie.’

Laat me even zeggen, voor zovele leerkrachten is het meer dan een job, het is een roeping, een missie. Het is het mooiste wat er bestaat, kinderen iets bijleren, vormen. Hun ontwikkeling van zo nabij mogen meemaken. Het is een van de belangrijkste beroepen in onze maatschappij. In het onderwijs ligt de belofte van de toekomst. En daarom, vandaag, op deze lerarendag, mijn diepste respect, mijn diepste waardering. Dank je wel lieve leerkrachten voor jullie dagelijkse inzet. Jullie maken het verschil, elke dag weer. Dat we dat niet mogen vergeten!

Dát, en natuurlijk de onderdelen van de penis. Díe vergeet ik ook nooit meer. 😉

fotocredits: Hilde Segers Klikout

Het begin van het schooljaar komt dichterbij. Een wat vreemd schooljaar, want ik stap er dit jaar even uit. Loopbaanonderbreking om volledig als zelfstandige aan de slag te gaan. De vakantie was in die zin ook iets minder ‘vakantie’. Er moesten zaadjes geplant worden zodat ik in het najaar al wat kan oogsten. Figuurlijk dan. En dus redigeerde ik mijn boeken, maakte ik een lessenpakket, legde ik contacten met organisaties. Het was een hele klus om dat te doen met die drie kerels rond me. Telefoneren vinden de zonen namelijk geen reden om me niet te storen. Als ik dan aan de lijn ben met een of andere congresorganisator komen ze schreeuwend aanlopen ‘dat ‘broer’ hem in de ballen heeft geschopt’. En dan loop ik op mijn beurt weg om het geschreeuw te vermijden, gebarend dat het nu even niet past. En dan blijven ze me toch achtervolgen. Het zijn vreemde taferelen in de tuin waarbij ik rennend door mijn tuin loop met mijn zonen achter me aan, licht hijgend tegen de congresorganisator aan de lijn. Als ze eindelijk opgeven of ik heb een voorsprong kunnen maken waardoor ik me kan verstoppen, druipen ze vaak af. Het vreemde is dat ze de laatste tijd steeds beter worden om hun conflictjes zelf op te lossen. Want begrijp me niet verkeerd, ik ben heel graag een ‘nabije’ mama, maar bij mijn zonen heb ik vaak het gevoel dat een cursus ‘scheidsrechter’ me meer had voorbereid op het moederschap.

En dus kijk ik ook wel een beetje uit naar die 2de september. Dat het wat rustiger wordt in huis, dat ik ongestoord kan schrijven, regelen én ja telefoneren. Al voel ik nu ook al dat ik ze ontzettend ga missen. Zij kijken er niet zo naar uit. Maar wat gingen hun ogen stralen toen ik hen vertelde dat ze de eerste schoolweek al zeker 3 keer ‘s middags thuis mogen komen eten. ‘Echt, mama?’ zei Zen terwijl hij me om de hals vloog. ‘Echt!’ antwoordde ik, terwijl ik op de achtergrond hoorde hoe Lom krijste dat ‘Jip hem een boks had gegeven.’

Er waren klachten bij de ‘Broerenvakbond’. Die broerenvakbond bestaat uit onze zonen, Jip 10, Lom 9 en Zen 7 jaar oud. De broerenvakbond is machtig, gezien ze, in ons gezin altijd in de meerderheid zijn tegenover het aantal ouders (tot op heden slechts 2 leden).

Er waren te strenge regels over het I-pad en Playstation gebruik. Het halfuurtje per dag was huns inziens veel te weinig, want ‘iedereen, ja werkelijk iedereen van hun vriendjes’, en dit was degelijk onderzocht en bevraagd, had meer ‘schermpjestijd’ dan zij.

Fortnite en Brawl stars zijn de grootste uitdagingen waar ons gezin dagelijks mee geconfronteerd wordt.

Tijdens een familievergadering werd besloten over te gaan tot een experiment. Eén dag zouden we de rollen omdraaien. De broers zouden onze rol van ouder overnemen, wij die van kind. Concreet zou dat betekenen dat ze van 7u30 tot 16u30 volledige vrijheid kregen om de zaken, en dus ook de Playstationtijd, zelf te regelen. Ze kregen een ‘eetbudget’ van 5 euro per persoon, met nog 10 euro extra voor ons, ‘de kinderen’, want ook voor de warme maaltijd zouden ze zelf moeten zorgen.

Er werd enthousiast afgeteld naar de magische dag die, als ik mijn zonen beluisterde, vooral non-stop gametijd zou bieden. Want hoewel onze kereltjes behoorlijk wat buiten spelen, Fortnite en Brawl stars zijn de grootste uitdagingen waar ons gezin dagelijks mee geconfronteerd wordt. Van eindeloze gesprekken over skins en guns tijdens het avondeten tot heuse rollenspelen in de tuin waarbij het spel gewoon verder gaat. Met drie zonen in huis lijkt Fortnite maar al te vaak op een vervelende buur die zich te pas en te onpas zelf uitnodigt op de koffie en met geen stokken buiten te krijgen is.

‘Aha, kniel voor uw baas, onze dag is begonnen.’

De dag begon naar goede gewoonte om klokslag 7 uur. Met het nodige voetstappengedonder stormden de drie zonen naar beneden, fluisterend (waarom nog fluisteren na zoveel lawaai op de trap?) ‘dat het nu echt niet meer lang zou zijn tot hun dag zou starten.’ Ze sprintten eerst nog snel naar buiten. Half uurtje trampoline springen, want daarna zouden ze, naar eigen zeggen, daar geen tijd meer voor hebben.

Precies 30 minuten later kwamen ze buiten adem weer de keuken in gerend, Lom, de middelste hevig gesticulerend: ‘Aha, kniel voor uw baas, onze dag is begonnen.’ Het gaf ons meteen inzicht in hoe onze kinderen ons ouderschap percipiëren. ‘Playstation time!’. Ik opperde nog voorzichtig of ze niet moesten ontbijten, maar onze nieuwe ‘ouders’ zagen duidelijk geen meerwaarde in de ochtendmaaltijd. Ze trokken zich terug en drie uur lang was het muisstil in huis. Als ik voorbij kwam om de was weg te leggen – ja, zo een voorbeeldig kind ben ik – keek Jip af en toe nog wat schuldbewust op ‘ik ga zo meteen stoppen, hoor’. ‘Jij beslist, Jip’. De twee anderen leken zich in een andere wereld te bevinden waar waswegleggende kinderen duidelijk geen rol speelden.

‘Ze kwamen vertellen dat zij als ouders beslist hadden om ‘skins’ te kopen.’

Toegegeven, ik kon die ochtend heel wat taakjes afwerken en ook Jan, die van thuiswerkte, slaagde erin 30 mails te beantwoorden. Om half twaalf stommelde Jip naar beneden, hij opende een kinderkookboek, nam er een papiertje bij en schreef nauwkeurig de ingrediënten op. 5 minuutjes later nam hij zijn fiets en reed hij weg. ‘Naar de winkel’, wist hij me nog te zeggen toen ik hem vragend aankeek.

De twee jongste zonen waren er intussen ook in geslaagd zich los te rukken van het scherm. Zowel aan Jan als aan mij waren ze komen vertellen dat zij, als ouders beslist hadden, dat ze ‘skins’ zouden kopen, en of we dan even de code voor de betaling konden geven. ‘ Ik ben een kindje, ik ken de code niet,’ antwoordde Jan en ook ik gaf aan dat je geen geld kon uitgeven als je als ouder geen geld had. ‘Maar we hebben geld, mama,’ wist de kleinste, Zen te zeggen. ‘Op onze spaarrekening staat toch nog  ons verjaardaggeld.’ Even vielen we uit onze rol. ‘Kijk, jongens, die afspraak maken we. We geven niet zomaar geld uit aan games.’ Er volgde meteen veel protest, dat zij de ouders waren, dat zij daar over mochten beslissen, dat wij daar niets over te zeggen hadden. Met het nodige gemor trokken ze zich terug in hun gamebunker. Jip maakte intussen in de keuken verse spinaziepuree met hamblokjes.

‘Een maand? Dat is wel heel streng.’

Toen Jip zijn broers ging halen om te eten, sloeg hij alarm. ‘Papa, ik denk dat je niet zo blij gaat zijn. De jongens hebben voor 55 euro skins gekocht.’ Hoe ze precies toch aan de code gekomen zijn om de betaling uit te voeren, weten we nog steeds niet maar het was meteen het einde van ons experiment.

Bij verse spinaziestomp met hamblokjes hielden we een spoedfamilievergadering over geschonden vertrouwen, niet nakomen van afspraken, skins en hoe we dit nu gingen oplossen.

Zen en Lom kwamen uiteindelijk zelf, met enig schuldbesef, met een suggestie. Ze zouden streepjes trekken voor elk ijsje van de ijskar dat ze niet zouden eten om de 55 euro terug te betalen, én, stelde Lom met veel bravoure voor, ze zouden een maand niet meer op de I-pad spelen. Zelfs wij moesten even slikken bij zijn voorstel. Een maand? Dat is nog de rest van de zomervakantie. Dat is wel heel streng.

‘Hoe kunnen we in hemelsnaam nu ooit nog eens even tijd hebben voor seks?’

Voor Jip is het experiment gewoon doorgegaan. Hij heeft nog een halfuurtje gespeeld en is toen naar een vriendinnetje gegaan. De jongste twee stellen het nu al 2 dagen zonder I-pad. Op een blad duiden ze secuur aan hoeveel dagen ze nog te gaan hebben voor ze weer mogen spelen. Maar 9 september is nog erg veraf.

En wij? Voor ons is de rust even weer gekeerd. Hoewel. Die maand is wel heel streng! Want hoe kunnen we in hemelsnaam nu ooit nog eens even tijd hebben voor seks? We overwegen nieuwe onderhandelingen met de broerenbond en zijn voorstander van de Wet Lejeune. Strafvermindering omwille van verzachtende omstandigheden! Omdat Playstations en I-pads ons ook wel af en toe goed uitkomen.

Foto credits: Hilde Segers Klikout

7 jaar ligt mijn psychose intussen achter me. Ik werk voltijds. Je zou me hersteld kunnen noemen en toch blijft het zelfstigma branden. Maar wat is zelfstigma?

‘Ze moest een filmpje over jou bekijken, over je psychose.’

Gisteren kwam ik op de gang een collega tegen, zo eentje van een ander departement met wie ik op een studiedag een praatje had gemaakt, over koetjes en kalfjes had gebabbeld, meer niet. Sindsdien zeggen we altijd vriendelijk goedendag. En gisteren zei hij dus meer:
– ‘Ha, Brenda, ik zag je gisteren toevallig in mijn woonkamer’? – ‘Hoezo?’
– ‘Mijn dochter studeert humane wetenschappen en ze moest een filmpje op You Tube over jou bekijken, over je psychose.’
Hij zegt het vlot, niet aarzelend, zonder enige schroom.
– ‘Leuk’, zeg ik met een lach.

‘Was ik te druk tijdens dat eerste praatje?’

Mag ik je vertellen wat er achter mijn lach schuilgaat op dat moment? Misschien verbaast het je, ik geef 50 lezingen per jaar, ik vertel in boeken openlijk over mijn psychose, en toch, als iemand die me niet kent, die mijn verhaal niet kent, ‘erachter komt dat ik een psychose gehad heb’, voel ik het stigma branden. Zelfstigma, wel te verstaan, want ik weet niet wat de ander denkt. Ik kan plots alleen maar denken wat ik denk dat die andere denkt: (snap je het nog?)

‘Ja, die bekijkt me nu natuurlijk op een heel andere manier’
‘Hij vindt mij wellicht dommer nu, minder berekenbaar. ‘Wellicht denkt hij dat ik nog ga hervallen.”
‘Was ik te druk tijdens dat eerste praatje. Wellicht denkt hij dat dat kwam door een of andere manie. Ben ik nu te druk misschien? Misschien mag ik niet meer te veel mopjes maken? Een beetje minder lachen. Als ik nu stop met lachen, zou hij dan denken dat ik stemmingswisselingen heb? Hij gaat alleszins nooit meer hetzelfde over me denken. Ik zal veel harder mijn best moeten doen om me weer te bewijzen. Waarom ben ik in hemelsnaam ooit open geweest over die psychose?’

‘Daarom begrijp ik waarom sommige mensen gewoon zeggen dat het ‘goed’ gaat.’

Dat. Dat alles raast door mijn hoofd, dat schuilt achter die lach. Niet nodig, denk je? Dat denkt die man niet? Maar dat zijn dingen die ik zo vaak in de krant lees als het gaat over ‘mensen van mijn slag’. Dat zijn de dingen die ik mensen hoor zeggen als ze praten over het ‘zottenkot’. En daarom, daarom brandt elke keer het stigma weer. En ik wil er tegen vechten, taboes doorbreken, maar ik blijf het zwaar vinden. Ik heb heel vaak het gevoel dat in plaats van begrip, dat ik me vooral nog veel harder moet bewijzen, veel harder moet opboksen tegen alle vooroordelen.

En daarom begrijp ik ook waarom sommige mensen gewoon zeggen dat het ‘goed’ gaat, als je ze vraagt hoe het met hen is, en heel kort even lachen. Een lach is zo veelzeggend.

Deze blog verscheen op www.psychosenet.be

Met de verkiezingen in zicht rollen de partijen over elkaar heen om hun mening over het onderwijs te geven. Forse uitspraken worden gedaan, puntenplannen worden opgesteld want ‘het gaat niet goed met het Vlaamse onderwijs’. Daarbij wordt echter één fundamenteel inzicht over het hoofd gezien: onderwijs is een middel, geen doel op zich. En dus is ook de beste score hebben op de PISA toetsen of PIRLS ook geen doel op zich. Als leerlingen of studenten prachtige scores hebben op school maar later die mooie resultaten niet weten te verzilveren in de maatschappij, niet hun weg vinden, hun talenten niet kunnen inzetten, dan zijn die punten voor mij weinig waardevol geweest.

Hoog in de rankings

Misschien is dat wat me het meeste stoort aan deze hele onderwijsdiscussie. Ik ben zeker bereid om handboeken aan de deur te zetten, koepels af te schaffen, meer te meten, me meer te laten evalueren opdat we weer stijgen in de PISA ranking op voorwaarde dat dat ook zou betekenen dat we er ook maatschappelijk op vooruit gaan.

En precies daar lijken we niet in te slagen. Nederland mag dan wel de ‘pretpedagogie’ hebben, ze doen het op een heel aantal zaken beter dan wij. Let op, ook wij staan hoog in bepaalde rankings:

We scoren heel hoog op …
het aantal zelfdodingen in West-Europa
wachttijden voor psychische hulp
het aantal ministers per inwoners
het begrotingstekort in vergelijking met de omringende landen

Kinderen als kanariepietjes van de maatschappij

Blijkbaar schort er iets met het onderwijs dat onze politici hebben genoten. Blijkbaar heeft dit kibbelkabinet niet de sociale vaardigheden meegekregen om te kunnen samenwerken. Blijkbaar hebben ze niet de onderzoeksvaardigheden meegekregen om met oplossingen te komen voor 21ste eeuwe problemen, blijkbaar hebben ze niet het reflectieve vermogen om te zien dat de ‘onderwijscrisis’ misschien wel een afspiegeling is van een eigen kortetermijnbeleid.

Focus op kennis zal er niet voor zorgen dat de brooddozen van sommige kinderen gevuld zullen raken. De kinderarmoede werd niet aangepakt. We kunnen de ‘gedragsgestoorde kinderen’ één voor één doorverwijzen naar het buitengewoon onderwijs, maar het gaat niet over één kind per klas. Het zijn er intussen velen. Omdat dat gedrag voortkomt uit een context. Kinderen zijn de kanariepietjes van de maatschappij. Ze kunnen het vaak allemaal niet vatten, niet in woorden, en dus uit zich dat in gedrag. Er is minder sociale cohesie. We moeten vooral werken en dus is er minder tijd voor onze kinderen, minder tijd om voor te lezen zodat het niveau van het begrijpend lezen daalt. Of dacht je werkelijk dat de liefde voor boeken alleen op school kan worden doorgegeven.

‘Er moet een vak komen waarin…’

Alles wat misgaat in de maatschappij wordt doorgeschoven naar het onderwijs. Elke week is er wel iemand die zegt ‘dat er een vak moet komen waarin….’. Willen we werkelijk goed onderwijs, dan moet iedereen zich inspannen zodat de kinderen de maatschappelijke problemen niet hoeven mee te brengen naar de klas.

Hoe politici deze ‘onderwijscrisis’ best aanpakken? Door hun eigen vooropgestelde doelen na te komen, zodat we inderdaad minder ‘zorgen’ hebben in de klas. Pas dan kunnen we ons als leerkrachten werkelijk weer concentreren op het ‘echte lesgeven’.

 

Illustratie Tom Schoonooghe

De afgelopen week regende het berichten over onderwijs. Alleen negatieve berichten. De Morgen kwam met een dossier waarvan de veelzeggende titel ‘Code rood in de klas’ weinig ruimte liet voor een positieve noot. En er werden uitspraken gedaan, oneliners. Bart De Wever sprak in Terzake over de ‘pretpedagogie’: een startsein voor nog meer krasse uitspraken.

Grijzende, kalende mannen

Philip Brinkman vergeleek in De Tijd het onderwijs met ‘een kermis die rondjes draait om kinderen te amuseren.’ Jean-Marie Dedecker beweerde in Knack dat de lat zo laag gelegd werd ‘dat je al een limbodanser moet zijn om eronder te kruipen.’

Die oneliners kwamen overigens meestal van grijzende, kalende mannen en dat in een sector die voor de overgrote meerderheid uit vrouwen bestaat. En dat die mannen en het merendeel van de auteurs van die opiniestukken de afgelopen jaren geen voet meer in een klas hebben gezet, ook dat moeten we slikken. Want, iedereen denkt te weten hoe het onderwijs werkt, omdat zij toch ook een kind of een kleinkind hebben dat naar school gaat. Alsof het feit dat we elke dag een brood eten ons het recht geeft om ongenuanceerde uitspraken te doen over bakkers en hoe ze dat brood moeten maken.

‘Er zijn zoveel onderzoeken niet’

En natuurlijk zijn er onderzoeken. Onderzoeken over één aspect in ons onderwijs. Maar er zijn zoveel onderzoeken niet. Over zaken die effectief niet meetbaar zijn maar waar leerkrachten wel elke dag het verschil maken.

Tussen al die vaak ongenuanceerde uitspraken wordt gezegd dat wij, leerkrachten ons niet aangesproken moeten voelen. Maar laat ons duidelijk zijn: we houden blijkbaar ook niet meer van lezen. En wie de comments leest op de social media weet dat het wel degelijk aan ons ligt: we zijn een bende leeglopers. We staan, zo zei een lezer op De Standaard, ‘meestal stomdronken voor de klas’ en we moeten nauwelijks iets doen, ‘want we hebben toch zoveel vakantie’. En met al die ‘bagger’ die we over ons heen krijgen, verwachten diezelfde lezers, diezelfde politici en opinieschrijvers wel dat we hun kind het ‘beste onderwijs’ geven, laten ‘excelleren’ en met andere woorden het beste van onszelf geven.

Geroep en getier

Ik kan je één ding vertellen. Ik voorspel dat in september het aantal inschrijvingen in onze lerarenopleiding opnieuw zal dalen. Media en politici hebben wel degelijk boter op het hoofd, want met al hun geroep en getier vergeten ze dat er iemand moet zijn om kinderen en jongeren te onderwijzen. En steeds minder mensen voelen zich daartoe geroepen. En waarom hard werken als de maatschappij toch blijft neerkijken op hen die de toekomst van onze maatschappij mee moeten garanderen.

Ik stap er alvast een jaartje uit. Ik ga full time werken als zelfstandige, je weet wel de échte harde werkers.

Die van het onderwijs, ‘dat zijn alleen maar vakantiegangers.’ Aan alle leerkrachten: een fijne paasvakantie gewenst!

Brenda is webredacteur van Psychosenet.be, lector aan de lerarenopleiding en auteur van de boeken ‘Kortsluiting in mijn hoofd’, ‘Uitgedokterd‘ en ‘Lena‘. Even leek Brenda de pedalen te verliezen, de angst om opnieuw psychotisch te worden was er. Maar een bende lieve studenten en één klaproos brachten daar verandering in.

Juni 2012. In de tuin staan de klaprozen volop in bloei. Al is tuin een groot woord voor de bergen zand die zich achteraan ons huis bevinden. Restanten van 2 jaar verbouwingen. Ik heb de klaprozen niet gezaaid. Ze kwamen, zomaar, eigenzinnig in de tuin staan. Ze leiden me even af. Even maar. Want het is druk. Een mama ben ik, van drie kindjes, al moeten die drie kindjes even ‘aan de kant’. Ik werk op een hogeschool. De eindsprint is ingezet. Er moeten studiegidsfiches nagekeken worden, taken verbeterd, stageverslagen geschreven worden. Mama heeft nu even geen tijd. Er is te veel te doen, te weinig tijd. Tijd is er wel ’s nachts. En dus steel ik de uren van de nacht. De vogels en het daglicht kondigen al vroeg de dag aan. Slapen doen we een ander keertje wel. Drie weken later word ik opgenomen met wat ze  een kraambedpsychose noemen.

De parallellen zijn er. Het kan geen toeval zijn.

Juni 2018. Ik werk opnieuw op een hogeschool. De eindsprint is ingezet. Kop in kas. De eindmeet van de vakantie is in zicht. Niet flauw doen, op je tanden bijten. Al drie dagen na elkaar sta ik om 5u op om het to do lijstje het hoofd te bieden. Het is moeilijk om de slaap nog te vinden. Tussen de to do’s door stuur ik een uitnodiging voor mijn verjaardag. 40 jaar. Dat moet bijzonder worden. Terwijl ik op mijn telefoon door mijn foto’s scroll, kom ik eentje van mijn verjaardag tegen,  6 jaar geleden. Ik draag exact hetzelfde jurkje als nu. Fleurige bloempjes, aangepast aan het warme weer dat er toen en ook nu is. Mijn adem stokt. De parallellen zijn er. Het kan geen toeval zijn. Alarmbelletjes gaan af.

Die nacht sta ik niet op om 5u. Ik doe een bodyscan. Ik denk aan mijn teen, mijn knie, mijn bovenbeen. Ik val opnieuw in slaap. Ik ben opgelucht als ik 2 uur later wakker word. Ik sta op, ik maak een lijstje van al mijn to do’s. Kan ik prioriteiten stellen? Dat kon ik 6 jaar geleden niet. Alle balletjes moesten toen in de lucht blijven, en liefst gooide ik er nog wat bij. Met nummertjes duid ik aan wat het belangrijkste is. Één van de laatste nummertjes is een belofte die ik aan mijn studenten gemaakt heb, dat ik hun lesvoorbereidingen, formatief, zou nakijken. Ik tel uit hoeveel nachten me dat nog zal kosten om dat waar te maken. Ik beslis een mailtje te schrijven. Geen makkelijk mailtje, maar eentje dat wel nodig is.

Ik verstuur het berichtje met een bang hartje.

Beste studenten

Zoals ik jullie vertelde tijdens een van de lessen ging ik 6 jaar geleden flink overkop.  Het resulteerde in het boek ‘Kortsluiting in mijn hoofd’. 

De afgelopen dagen ben ik elke dag om 5u opgestaan om te verbeteren, de ECTS fiches in orde te krijgen, een project af te krijgen. Tot ik vanmorgen tot het besef kwam dat er wel heel veel parallellen zijn met 6 jaar geleden, dat het niet meer normaal is om voor 60% job aan de hogeschool werkdagen van meer dan 15u te maken, 6 dagen op 7. Misschien herken je dat wel? Ik heb in ieder geval beslist dat ik niet opnieuw wil meemaken wat ik 6 jaar geleden heb meegemaakt. En daarom vraag ik even om jullie begrip. Om mezelf in bescherming te nemen laat ik het formatief verbeteren van de tijdig doorgestuurde lessen  zo. Ik vind het best moeilijk, maar ik laat mijn idealisme even varen. 

Ik verstuur het berichtje met een bang hartje. Onzeker voel ik me. Wat zullen de studenten zeggen, denken. Stel ik hen teleur?

Er waren parallellen, maar die zijn er nu niet meer.

De dagen erop krijg ik mailtjes die al mijn verwachtingen overtreffen. Mailtjes met een en al begrip, met complimentjes over mijn openheid. Niet alleen het wegvallen van de berg taken verlicht, de vele berichtjes geven me zoveel energie. Schatten zijn het, mijn studenten.

Het lijstje is intussen nog altijd lang. Maar de nachten zijn er weer om te slapen. Het is weer rustig in mijn hoofd en ik neem tijd voor de kinderen. Het zijn zaken die energie geven om later weer aan de slag te kunnen gaan. Er waren parallellen, maar die zijn er nu niet meer. Ik heb tijdig aan de rem getrokken. Ik ben niet over mijn grenzen gegaan.

De avond valt over de tuin. In verschillende perken heb ik in maart klaprozen gezaaid, mijn lievelingsbloem. Er is maar één klaproos uitgekomen, in de hoek van tuin. Dat kan geen toeval zijn. Een klaproos laat zich niet bevelen. Ze is eigenzinnig. Eén klaproos kan zo mooi zijn.

 

Dank je lieve studenten

Brenda

Deze blog verscheen eerder op Psychosenet.be 

Over waanzin, moederschap en moedermelk met antipsychotica. Een blog over borstvoeding in de internationale week van de borstvoeding.

Mijn laatste baby’tje. Mijn derde zoontje. Zen. Het voelde een beetje als afscheid nemen, en dus nam ik me voor, toen hij geboren werd, dat Zen zo lang hij wilde borstvoeding zou krijgen. Ook mijn andere twee zoontjes hadden bijna een jaar de borst gekregen, maar nu wilde ik er nog intenser, nog langer van genieten. Want dat kon ik, ervan genieten.

Mijn identiteit als ‘jongensmama’

De zorgen die ik bij Jip en Lom had gehad – zou hij wel genoeg bijkomen, genoeg drinken? Lag hij wel goed aan? Zou ik geen tepelkloven krijgen? Waarom deed dit in hemelsnaam bij aanvang zoveel pijn? – waren weg. Borstvoeding kunnen geven was voor mij heel bijzonder. Niet omdat het volgens sommige boekjes ‘beter’ was – hoeveel druk kan je op een jonge moeder leggen? – maar omdat het me hielp bij mijn ‘identiteit’ als mama waar ik soms mee worstelde.

Borstvoeding, iets unieks

Toen Zen geboren werd, een derde zoontje, moest ik even slikken. Een derde zoon, geen dochter om samen mee met de barbies te spelen, om samen mee te winkelen of God weet wat moeders en dochters nog samen doen. Ik zou het nooit weten. Ik zou een jongensmama zijn van zonen die, daar was ik zo bang voor, vooral zouden opkijken naar papa. Want mijn man is een echte papa om naar op te kijken. Niet alleen is hij zorgend, hij doet ook alles waar jongetjes van zwijmelen. Hij rijdt op een stoere mountainbike, hij knutselt aan motors, hij leest autoboekjes. Híj zou het rolmodel zijn, niet ik. Wie zou ik dan moeten zijn? Ik wist niets van jongenszaken, ik kwam uit een meisjesgezin. Hoe zou ik me als mama kunnen onderscheiden? De borstvoeding gaf me een heel bijzonder plekje, iets unieks wat niemand anders kon. Ik alleen kon mijn zoontje melk geven, ik kon hem troosten zoals niemand anders. Die uniciteit had ik nodig om me zelf als jongensmama te aanvaarden.

Moedermelk met antipsychotica

Toen ik 3 maanden later, met een acute kraambedpsychose op spoed werd opgenomen, toen de verpleegster me wilde ‘verdoven’, heb ik gevochten voor die borstvoeding, waar ik maar vooral Zen recht op had. Ik heb gebeten, gekrabd, gespuugd, maar de strijd verloren. Zen kreeg zijn eerste flesje melk, koud, in de wachtkamer van de spoedafdeling. Ik was er niet bij. Enkele uren later lag ik in de isoleerkamer, vastgebonden met leren riemen. De stuwing in mijn borsten was bijna ondraaglijk. Ik kolfde af in de bedpan. Ik smeekte de verpleegster mijn kostbare melk bij te houden. Ze gooide het voor m’n ogen in het toilet. Tijdens een gesprek met de psychiater huilde ik, om het verlies van mijn borstvoeding, om mijn Zen. Ze suste: hij had immers al drie maanden borstvoeding gekregen, dat was toch genoeg. Was het niet aan mij om daarover te beslissen, of het ‘genoeg’ was, begreep dan niemand hoe belangrijk het voor me was. Ook na de korte opname van een week bleef ik thuis afkolven, omdat ik me er niet mee kon verzoenen. De melk kon ik niet weggooien – ik had er zo hard voor gewerkt –  maar ik kon ze ook niet bijhouden voor Zen. Moedermelk met antipsychotica.

Het definitieve einde

Toen Zen een maand nadat hij zijn eerste flesje gekregen had, onverwacht weer van de borst dronk, besloot ik te stoppen met de medicijnen. Van de ene dag op de andere. Dan nog zou ik 3 weken moeten wachten voor ik misschien opnieuw borstvoeding kon geven. ‘Medicatieontrouw’ noemde ze het. Niemand luisterde naar de echte beweegredenen erachter. Drie weken later, acuut psychotisch, nog meer medicijnen, het definitieve einde van de borstvoeding.

De ‘betere’ mama

Het is internationale week van de borstvoeding. Ik heb ze zien voorbijkomen, de intieme foto’s van mama’s die de borst geven. Vertederende plaatjes van baby’tjes die drinken. Plaatjes die me aan het huilen maken, die een verdriet aanspreken dat ik het zwijgen heb opgelegd – ‘hij had toch al drie maanden gehad’. Plaatjes die me ook boos maken, want ik vind ‘borstvoeding’ heel bijzonder en het is heel fijn als het goed loopt, als het allemaal vanzelf gaat. Maar soms gaat het niet vanzelf, kindjes worden te vroeg geboren, een baby’tje lijkt maar niet bij te komen, de ene borstontsteking volgt na de andere, gebroken nachten eisen een te hoge tol. Ik word boos van mama’s die zichzelf uitroepen tot ‘betere’ mama omdat zíj borstvoeding geven, omdat zíj doen wat het beste voor hun kind is.

De psychologische impact van borstvoeding

‘Borstvoeding’ is een emotioneel beladen thema. Het is niet louter een kwestie van voeding. De psychologisch impact van borstvoeding of het niet kunnen of willen geven van borstvoeding krijgt nauwelijks aandacht. Uit mijn verhaal leer ik dat elke mama zélf moet kiezen wat best is voor háár. Want een ‘goede’ mama is een mama die goed voor zichzelf zorgt, die zich goed voelt, bij wat ze doet en de keuzes die ze maakt,  die zelf haar weg zoekt en vindt en zo, al dan niet met borstvoeding, de beste mama is voor haar baby’tje.

Deze blog is speciaal voor Zen, mijn zesjarig kereltje, dat zelden ziek is, met wie ik zo een bijzonder band heb! En voor Rex … onze nog steeds energieke en gezonde hond. Het doet wat met zo een beest, een kuurtje ‘moedermelk met antipsychotica’.

18 jaar sta ik in het onderwijs. Onderwijs is mijn passie. Ik ben een geboren lesgever, een steengoede leerkracht, dat ook. Dat weet ik omdat ik om de paar jaren van school verander. Niet omdat ik moet vertrekken, maar omdat ik wil vertrekken. Omdat ik het fijn vind om mijn horizonten te verkennen, omdat ik zoveel leer van elke nieuwe school. Ik gaf mijn vaste benoeming op, twee keer een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. In ruil kreeg ik uitdaging, die ik zo nodig heb. Omdat ik steeds ‘nieuw’ ben in een school word ik aanhoudend geëvalueerd, krijg ik klasbezoeken. Mijn evaluaties zijn goed. Ik bevraag mijn studenten, leerlingen ook steeds anoniem om zoveel mogelijk te kunnen bijsturen, te leren van hen. Ik heb een ontzettende drive. Dat is mijn grootste kracht, maar tegelijk ook een van mijn grootste valkuilen. En ik ben ontzettend gevoelig voor onrecht.

Het onderwijs wordt getekend door een immens onrecht

En misschien is het daarom dat ik stilaan overweeg om mijn droomjob, lesgeven, het onderwijs, achter me te laten. Omdat ik het niet langer kan. Het onderwijs wordt getekend door een immens onrecht. Een onrecht in de vorm van een systeem. Een systeem dat harde werkers niet noodzakelijk beloont, maar vooral dat klaplopers niet afstraft. Leerkrachten die hun baan niet naar behoren doen worden niet de laan uit gestuurd, paraplu’s worden geopend, postjes worden gezocht om ze zo min mogelijk schade te laten aanrichten en de harde werkers mogen nog wat harder werken om dat te compenseren. Het hele onderwijssysteem is rot. Het gaat er niet om of je goed werkt of niet, het is een kwestie van ‘open uren’, ‘vaste benoemingen’, ‘anciënniteit’. We willen de kwaliteit van onderwijs waarborgen, maar dat doen we niet door mensen aan te trekken die voor deze baan kiezen omdat ze dan ‘veel vakantie hebben’, ‘omdat ze dan vroeger op pensioen mogen gaan’. De meest gedreven leerkrachten heb ik zien vertrekken.

Misschien is het tijd om mijn droomjob achter me te laten

Ik heb het onderwijs al zo veel gegeven. Kostbare tijd die ik niet met mijn kinderen heb doorgebracht, nachtrust terwijl ik beter wat had geslapen, eindeloos veel vakantiedagen waarvan ‘de maatschappij’ toch van oordeel is dat ik er ‘niks in doe’. If you can’t beat them join them? Of misschien is het echt tijd om mijn droomjob achter me te laten. Om mezelf te beschermen. Om niet de strijd aan te gaan tegen een systeem. Een strijd die ik nooit kan winnen. Misschien ben ik, na 18 jaar het strijden wat moe. #onderwijs

Brenda

Copyright Foto An Nelissen

Ettertjes waren het, mijn drie zonen, toen ik na een gedwongen opname weer naar huis mocht. Ze konden het allemaal niet goed vatten, en gezien hun leeftijd vooral niet goed talig uitdrukken. Ze gooiden met deuren, met speelgoed, spraken tegen. Niemand had er vat op. Een maatschappelijk werkster aan huis suggereerde zelfs om ze even ‘te plaatsen’. Dat hebben we geweigerd. We zetten nog meer in op positieve aandacht en hen omringen met liefde, hoe moeilijk dat dat soms ook was. Het liet me meer dan ooit inzien hoe achter ‘gedrag’ vaak een verborgen verhaal zit.

Donderdagvoormiddag, 7 december 2017. Het is de tweede keer dat ik haar bezoek, een tweedejaarsstagiaire in het vierde leerjaar. Het valt me op dat ze vaak kortaf reageert op een van de leerlingen. Ik kan het zelfs niet helemaal volgen waarom hij precies even later de gang op vliegt. Er volgt geen herstelgesprek. Ik val er zwaar over. In de nabespreking probeer ik haar reactie te begrijpen. ‘Hij deed al de hele tijd vervelend’. Ik heb het er moeilijk mee, want de aanleiding was in deze situatie niet duidelijk, voor mij niet, maar zeker ook niet voor de jongen. Ik vraag haar wat ze van de jongen weet. Ze laat weten dat het een ‘moeilijke’ leerling is.

Ik geef haar de opdracht een plan van aanpak te schrijven hoe ze de jongen positief kan benaderen, zijn talenten te noteren, meer op zoek te gaan naar het verhaal achter de ‘moeilijke’ leerling. Omdat ik haar geen derde keer meer kan bezoeken vraag ik haar me dat alles door te sturen, zodat we het samen kunnen bespreken.
Het verhaal blijft nog spoken door mijn hoofd.

Labels zorgen vaak voor een fatalisme, en precies dat wil ik niet dat er heerst in ons onderwijs.

Ik vraag me af of ik te hard gereageerd heb. Want emmertjes raken vol, ook bij leerkrachten. Maar het raakt me ook. Die ‘moeilijke leerlingen’, die ettertjes, zoals mijn zoontjes ook waren. Hen wegzetten met een label helpt hen niet. Want het label verklaart het gedrag niet, hoe graag dat sommige wetenschappers dat ook zouden willen. Labels zorgen vaak voor een fatalisme, en precies dat wil ik niet dat er heerst in ons onderwijs. Fatalisme en gelatenheid.

Onderwijs kan de meest preventieve aanpak van geestelijke gezondheid zijn, maar ook medeveroorzaker van problemen. Ik hoop zo dat ik dit aan mijn studenten kan meegeven, maar niet door hen te bestraffen als ze fouten maken, maar op mijn beurt door hen kansen te geven om fouten te herstellen en eruit te leren. En vooral door jezelf steeds weer in vraag te stellen.

Want dat is wat ik nu ook zelf doe. Omdat ik niet weet of ik nu wel zo goed gereageerd hebt, niet overgereageerd heb. Tegelijkertijd stel ik me gerust. Dat het soms beter is om de moed te hebben om vragen te stellen, dan meteen gepaste antwoorden te geven.