brendafro

Dapper is ze. Dat ze vertelt over de donkere gedachten in haar hoofd. Dat ze hulp zoekt, dat ze de raad van haar huisarts opvolgt, dat ze zich aanmeldt in het psychiatrische ziekenhuis voor een opname. Daar is moed voor nodig. Ze gaat samen met haar vriend. De verpleegkundige stelt haar gerust, dat ze hier tot rust kan komen, dat ze altijd weer naar huis kan gaan als ze wil.

Ze verblijft op de open afdeling. Één dag. Van een dag mag je geen wonderen verwachten. De donkere gedachten zijn er nog steeds, nog meer. Ze verwondt zichzelf, maar ze is eerlijk. Ze vertelt de verpleegkundige dat ze suïcidale gedachten heeft. Daar is nog veel meer moed voor nodig. Wie denkt aan zelfdoding houdt die idee vaak voor zich uit angst dat de plannen voorkomen zouden kunnen worden en dus mislukken. Zij niet. Ze vraagt om hulp. Ze wil niet dood. Ze wil alleen zo niet leven. Het ziekenhuis reageert. Ze wordt naar de gesloten afdeling gebracht, voor haar eigen ‘veiligheid’.

Het is zaterdagvoormiddag als ik een smsje van haar krijg. Ik heb haar twee jaar niet meer gezien. Maar ik herinner me haar goed, een intelligente twintiger, leergierig, open blik, fijngevoelig. ‘Of ik haar kan helpen. Ze is opgenomen, in een enge kamer, kale muren, vreemde toilet. Ze krijgt haar telefoon nog maar een half uurtje, en plots mag ze niet meer naar huis. Ze is bang. Dit is niet wat ze wil.’ We sturen wat berichtjes heen en weer. Ik probeer haar gerust te stellen en besluit naar de afdeling te bellen. De verpleegkundige is erg kortaf. ‘Ja, ze ligt in de isoleercel want er is even geen andere kamer vrij.’ Ik vertel hem hoe bang ze er is, dat ze terug wil naar de open afdeling, dat daar wel nog haar kamer is. Hij blaft me af. ‘Dat hij weet wie ik ben, dat hij mijn boeken kent, dat hij daar geen tijd voor heeft.’. Hij verbreekt de verbinding.

Haar vriend neemt intussen contact met me op. Hij is radeloos. ‘Ze moet daar weg. Ze zeggen dat ze het hele weekend daar moet blijven.’ Het ontnemen van haar vrijheid maakt haar nog wanhopiger. Het ziekenhuis heeft noch hem, noch haar op de hoogte gesteld van haar rechten. Ik leg hem uit wat hij kan doen, verwijs naar documenten over patiëntenrechten, over het toekennen van een vertrouwenspersoon, ik geef de website van het Vlaamse patiëntenplatform.

Twee uur later belt hij me. Ze zijn weer thuis. Het is precies gegaan zoals ik voorspeld had. Het ziekenhuis wilde ‘het risico niet nemen om haar op de open afdeling terug op te vangen’. Hij heeft een document moeten ondertekenen waarin hij haar op eigen verantwoordelijkheid meeneemt. Waar ze wel hulp kunnen vinden, heeft het ziekenhuis niet verteld. De zaak is voor hen afgesloten.

Vandaag is het wereldwijd dag van suïcidepreventie Dit alles gebeurde dit weekend. Ik heb net nog even naar haar gebeld. haar vriend de nummers doorgegeven van het mobiele team, VDIP. Vervolgens nog een telefoontje gedaan naar een ander ziekenhuis waar ze indien nodig, morgen voor een intake kan gaan, mocht VDIP niet lukken en we hebben afgesproken, dat als ze niet alleen wil zijn, dat ze vrijdag, als ik van thuis werk, gerust een dagje mag afkomen, al is het maar om niet alleen te zijn.

België is één van de koplopers in Europa op vlak van aantal zelfdodingen. Een ziekenhuis dat liever luistert naar zijn eigen regels en protocollen dan te luisteren naar iemand in levensgevaar, een ziekenhuis dat het belangrijker vindt om zich juridisch uit de wind te zetten, dan te doen wat haar kerntaak is ‘mensen helpen’. Zo een ziekenhuis ligt mee aan de oorzaak van het grote aantal suïcides. Zo een ziekenhuis maakt dat mensen bang zijn om hulp te zoeken, terwijl zovele hulpverleners op andere afdelingen, in andere ziekenhuizen wel goed werk leveren.

zet de stap naar hulp. Suïcidepreventie begint met daarnaar te luisteren. Suïcidepreventie is niet overreageren, niet wegkijken. Het is samen onze verantwoordelijkheid nemen en zorgen voor een ander, al heb je die twee jaar niet gezien, al ken je hem niet of nauwelijks. Omdat we het leven moeten koesteren. Op een dag als vandaag, en elke dag opnieuw.

Brenda

Een week lang volgde ik het grote onderwijsrapport van De Morgen op de voet, als mama van drie, als mens met een rugzakje, als lerarenopleider. Het stemde me ontzettend droef. Niet alleen omdat de indicatoren van dit onderzoek, de thuistaal, de scholingsgraad van de moeder, het krijgen van een studietoelage, zoals Orhan Agirdag aangaf in zijn opiniestuk (http://www.demorgen.be/…/onderwijsrapport-zegt-weinig-over…/) , onterecht gekoppeld werden aan het label ‘kwaliteitsvol onderwijs’ maar vooral omdat dit rapport aangeeft wat we al langer weten. Dat het Vlaamse onderwijs niet slaagt in datgene wat ze zou moeten doen. Ontplooiingskansen geven aan alle kinderen.

We kijken beschuldigend naar de allochtonen: ‘Ze doen geen moeite.’ 

Bij het verschijnen van de Pisa resultaten klopt het Vlaamse onderwijs zich steeds weer op de borst. ‘We doen het nog steeds erg goed.’ Maar de Pisa resultaten tonen nog veel meer de ongelijkheid aan. Van de eerste generatie allochtone kinderen haalt slechts 40% het basisniveau van het onderwijs. En slechts 1 op drie van de tweede generatie allochtone leerlingen mag op het einde van de schoolloopbaan met het gegeerde papiertje zwaaien. De resultaten van De Morgen bevestigen op een manier deze cijfers. We weren ons, kijken beschuldigend naar de allochtonen, ‘ze doen geen moeite’, ‘de ouders zijn te weinig betrokken bij de school’. De andere Europese landen hebben blijkbaar veel betere allochtonen dan wij, want daar is de afkomst van de leerling veel minder bepalend voor de schoolresultaten. België is in Europa op dat vlak een van de slechtste leerlingen van de klas.
De goede voorbeeldscholen die De Morgen naar voren schuift bevestigen verder het patroon. De Brusselse school is een school met kinderen van ook veel hoog opgeleide ouders. De West-Vlamingen zijn de beste leerlingen, want daar zijn ook de meeste kinderen die thuis Nederlands spreken. Bovendien wordt er gedweept met ‘discipline’. Wie naar de leraar luistert, haalt betere resultaten. Het druist in tegen alles wat ik als lerarenopleider aan mijn studenten wil meegeven. Dat meertaligheid en diversiteit een meerwaarde zijn, dat we kinderen niet moeten leren zwijgen maar voor zichzelf moeten leren opkomen, respectvol hun mening moeten leren geven, al verschilt die van de andere.

Ik dacht dat onderwijs ging over respect leren hebben voor elkaars kwaliteiten.

Ten slotte koppelt De Morgen de kwaliteit van het onderwijs aan de uitstroom naar universiteit en hogeschool. Wat een slag in het gezicht van zij die voor het beroepsonderwijs kiezen. Ik dacht dat onderwijs ging over het zoeken naar talenten van leerlingen, of het nu rekenen, taal, zwemmen, houtbewerking of brood bakken was. Ik dacht dat onderwijs ging over respect leren hebben voor elkaars kwaliteiten, maar vooral ook leerlingen begeleiden om die talenten te ontdekken, in plaats van te hameren op dat wat ze minder kunnen.
Op onze hogeschool hebben we heel wat allochtone studenten. Gelukkig maar. En dat zorgt inderdaad voor wel wat taalproblemen. Zo was er vorige week de studente van Turkse afkomst die ik ging bezoeken tijdens haar lesje Nederlands in het zesde leerjaar. Het was een schooltje in het centrum van Antwerpen. De klas telde geen enkele blanke leerling. Af en toe maakte ze een fout tegen de lidwoorden. In de nabespreking wees ik haar erop. Ze keek verschrikt, tot ik haar geruststelde. ‘Maak van je kwetsbaarheid je sterkte. Vertel dat jij ook nog moeilijkheden hebt met de lidwoorden. Laat de leerlingen je mee verbeteren, ga samen op zoek in een woordenboek naar de juiste lidwoorden, want jij kan zoveel betekenen voor hen. Jij hebt in hun schoenen gestaan. Jij bent een voorbeeld. Dat ook zij kunnen worden wie ze willen worden. Dat is een veel grotere impact dan het juiste lidwoord. Ik weet dat vele taalleerkrachten het niet met me eens zullen zijn. Maar mijn jarenlange ervaring als leerkracht Nederlands voor anderstaligen, leerkracht in het tweedekansonderwijs en lerarenopleider hebben me geleerd dat het meest kwaliteitsvolle onderwijs gemaakt wordt door individuele leerkrachten. Zij die geloven in de leerling, zij die talenten bevestigen, die kwetsbaarheden omzetten in sterktes, zij die kinderen leren spreken in plaats van zwijgen, zij die niet zichtbaar zijn in de statistieken van De Morgen maar voor één enkele leerling al, ongeacht zijn afkomst, thuistaal, of studietoelage het verschil kunnen maken.

Aanvankelijk wilde ik geen kinderen. Midden twintig was ik. Heel wat van mijn vriendinnen rond me begonnen te kirren en hoge piepgeluiden uit te slaan bij het zien van platte baby’tjes. Mijn keel schroefde dicht als ik er nog maar aan dacht. In de plaats boekte ik nog een extra vliegticket naar een ver land. Om te genieten en misschien ook om te vluchten, want wat als ik het niet had, een verlangen naar een kind.

Het stilzwijgen over een verlangen dat zo diep geworteld was

En toen ontmoette ik mijn man. De man van mijn leven. En dat leken mijn eierstokken ook te vinden. Plots kwamen ze tot leven, lieten ze van zich horen. Zij hadden er zin in, wilden een feestje bouwen! Met mijn man kwam het verlangen naar een kind. Met deze man wilde ik een gezin. Maar het gezin liet op zich wachten. Het ging niet zoals in de boekjes. De miskramen stapelden zich op. Miskramen die niet als miskramen gezien werden omdat het steeds mis ging op amper 6 of 7 weken. Dan was er nog niet eens sprake van een kindje. Dan kon er ook geen sprake zijn van een miskraam. Maar er was wel sprake van zoveel verdriet. Elke maand de teleurstelling. De onderzoeken. De operatie. En het stilzwijgen, over een verlangen dat intussen zo diep geworteld was.

En toen kwam Jip. Ons eerste zoontje. Zo gewenst. Een wondertje. En hij bleek de start van een reeksje. Lom volgde veel sneller dan verwacht. Twee broertjes. Ons geluk kon niet op. Zomaar, was hij er, zonder moeite, zonder wachten. En te midden van verbouwingen – we woonden op amper 9m² -, full time banen, luiers en gebroken nachten kondigde ook nummer drie zich aan.

Mag ik eerlijk zeggen dat ik ergens misschien gehoopt had dat het een meisje was. Dat het in verwachting zijn, wel degelijk een verwachting inhield van, misschien, een dochtertje. Zen werd geboren op 13 maart 2012. Een derde zoon, en hij deed wat zonen doen, hij veroverde mijn hart vanaf de eerste minuut. Maar ik was niet voorbereid op de zovele reacties. ‘Waw, een derde zoon, nu komt er toch nog een vierde!’ ‘Je zal je mannetje moeten staan.’ ‘Drie zonen, dat is toch om zot van te worden.’ Drie maanden later kreeg ik een kraambedpsychose.

De isoleercellen, de dwangmedicatie waardoor ik mijn baby’tje niet meer de borst kon geven, de gedwongen opname van 40 dagen waardoor ik mijn kinderen niet kon zien wanneer ik het wilde. De behandeling van mijn waanzin leidde tot een nog grotere waanzin. Die van een moeder zonder haar kinderen. Een moederinstinct waarvan aanvankelijk dacht dat ik het niet had, was zo alom aanwezig, dat ik voor mijn zonen gevochten heb. Ik heb gebeten, gekrabd, gespuugd, geschopt.

Als ik geen mama meer kon zijn, wilde ik er niet meer zijn.

Toen ik na mijn opname in de psychiatrie weer naar huis mocht, waren ze van me vervreemd, mijn eigen kinderen. Zen was eenkennig geworden, spartelde zich los uit mijn armen. Ik kon hem niet troosten, zijn mama. En Jip en Lom zeiden ‘dat papa het moest doen’, ‘dat papa het beter kon’. Ik voelde me overbodig. Mijn grootste rijkdom was me ontnomen. Daar waar ik zo naar verlangd had, zo voor gevochten had, mijn moederschap. Als ik geen mama meer kon zijn, wilde ik er niet meer zijn.

Ik heb gezocht naar manieren om uit het leven te stappen. Niet uit egoïsme, maar uit altruïsme. Omdat ik mijn man niet ten laste wilde zijn, omdat ik niet wilde dat de kinderen een ‘zieke’ mama zouden hebben. Nooit heb ik harder gevochten dan tegen het verlangen naar de dood.

Misschien was het de hoop die ik ergens nog koesterde dat mijn relatie met de kinderen wel weer goed zou komen, die me erbovenop geholpen heeft, of mijn man die telkens weer, als Zennetje viel, hem in mijn armen duwde: ‘mama’s kusjes zijn de beste. Zij kan jou altijd helpen.’ Zijn vertrouwen en dat van de kinderen in mij hebben me doen kiezen voor het leven.

We zijn intussen vijf jaar later. Ik ben goed hersteld. Al vier jaar weer aan het werk. En (hout vasthouden) tot nog toe vrij van psychoses of depressies. We zijn een gelukkig gezin. Apetrots ben ik op mijn drie zoontjes, die kampen bouwen in onze tuin, in bomen klimmen, wedstrijdjes organiseren om zo ver mogelijk te plassen en in een soort taaltje dat moet doorgaan voor Engels de ene Star Wars film na de andere naspelen.

Ik ben zo ontzettend blij met het leven dat ik nu heb, dat ik elke dag weer mama mag zijn van die drie energieke kereltjes, en dat ik vrouw mag zijn van de man, die mij op zoveel manieren tot mama heeft gemaakt.

Bedankt, Jip, Lom, Zen en Jan. Moederdag is er dankzij jullie.

 

Er was een tijd dat ik een psychose beleefde als een nachtmerrie waaruit ik niet kon wakker worden. Doodsangsten stond ik uit. Mijn leven was in gevaar, dat van mijn kinderen. Niemand was te vertrouwen. Ik was een vreemde in de wereld en de wereld was werel_IGP6976dvreemd.

Er was een tijd dat ik een psychose beleefde als de ultieme drugtrip, al heb ik nooit in mijn leven drugs genomen. Maar zo zou het zijn, dacht ik. De tomeloze stroom van ideeën, de creativiteit, het gevoel het antwoord te weten op alle vragen, verlicht te zijn. Ik raadde het iedereen aan. En toen de psychose met de bijhorende ideeën ging liggen, miste ik ze. Ik zocht ze op, met succes.

Na de derde psychose vertelden dokters me dat deze psychose het ‘einde’ was van mijn leven tot dan toe. Ik had een ongeneeslijke ziekte. Ik moest levenslange medicatie nemen. Terugkeren naar mijn vroegere baan zou wellicht niet meer mogelijk zijn. Een zware depressie volgde, deel van de ziekte, of verwerking van het nieuws?

We zijn intussen vijf jaar later. Ik ben weer aan het werk. Niet bij mijn zelfde werkgever, wel dezelfde baan, mijn droombaan, lerarenopleider. Maar de dokters hadden wel gelijk dat de psychose het einde is geweest van mijn leven tot dan toe. Ik sta anders in het leven. Bewuster, dankbaarder. Ik heb een man die voor me door het vuur is gegaan. Ik heb familie, die hoe zwaar het ook was, me nooit heeft laten vallen. Ik heb drie fantastische zonen voor wie ik gevochten heb, en die het vechten zo waard waren. Omdat het leven het zo waard is.

Dit is de tijd dat ik besef dat mijn psychose een kans is geweest, om zaken anders aan te pakken, om dromen na te jagen. Door mijn psychose ben ik boeken gaan schrijven. Door mijn psychose heb ik een theaterstuk gemaakt. Door mijn psychose heb ik anderen kunnen helpen, niet op de grootse verlichte manier zoals ik het tijdens mijn wanen zag, maar kleinschaliger, met een mailtje, een telefoontje, een luisterend oor.

Ik weet niet of de psychose nog ooit zal terugkeren. Ik ben er ook niet bang voor. Omdat ik weet, dat mocht het weer donker worden, ik samen met de mensen rond me, het lichtknopje wel weer zal vinden.

 

psychiatrie rapportAl weken van tevoren zat de geestelijke gezondheidszorg te wachten op ‘Het grote psychiatrierapport’. De vuisten gebald. De knokkels wit. De afgelopen week regende het reacties. Er werd erkend dat er problemen waren, maar… En daarmee was de ‘ja maar-bende’ geboren. “Er zijn knelpunten”, erkende de sector, “maar er gebeurt ook zoveel goeds.” Zorgnet Icuro deed zelfs een oproep voor ‘positieve’ verhalen waardoor hun roep om ‘nuancering’ steeds meer leek op ‘relativering’ en ten slotte, in de ogen van vele patiënten met negatieve ervaringen, op minimalisering.

“De rapporten zijn er, ‘maar ze zijn al achterhaald.” Dat de sector in beweging is, zal niemand ontkennen. Door haar jarenlange intransparantie kan ze die positieve evolutie evenwel niet aantonen. Wie zijn best doet, maar dit niet kan verzilveren met een mooi rapport, is in de klas alsnog niet geslaagd. Zorgnet Icuro maakte een lijstje van genomen initiatieven om dwang te reduceren. Hoopgevend of ook schrijnend hoe weinig een zorgorganisatie zich toelegt op een beleid hieromtrent. Waar zijn de quota, de richtlijnen, het uitgewerkte plan om deze goede voorbeelden op grote schaal uit te rollen? De betrokken ziekenhuizen kregen met wat geluk een artikeltje in het magazine en mogen een praatje doen op de studiedag, waar de hulpverleners niet naartoe kunnen komen omdat ze geen tijd hebben.

Slag in het gezicht

Alle partijen kunnen ertoe bijdragen dat het psychiatrierapport niet stigmaverhogend hoeft te zijn. Niet door ‘ja maar’, maar door ‘ja en’

Want er zijn knelpunten, maar er is ook te weinig geld.” En dat is zo. Slechts 6 procent van het gezondheidsbudget gaat naar geestelijke gezondheidszorg, terwijl het de grootste oorzaak is van langdurige ziekten, terwijl België bij de Europese koplopers is op vlak van suïcide, terwijl steeds meer mensen euthanasie aanvragen omwille van psychisch lijden. En dus werd richting ministers gekeken. Ministers die er al een hele week geen tweetje aan vuilmaakten. Alleen in een dubbelinterview in de De Morgen (DM 25/2) reageerden ze met een ‘maar. “Maar iedereen wil geld.” Een slag in het gezicht van hulpverleners, patiënten en familie, want evidencebased onderzoek toont aan dat vooral de therapeutische relatie het herstel van de patiënt bepaalt. Om die relatie op te bouwen, moet er ook voldoende personeel zijn.

De grootste ‘maar’ die zowel door ministers als de sector werd aangehaald, was de mogelijke stigmatiserende werking van dit psychiatrierapport. Het imago van de sector was geschonden. Mensen zouden nog minder snel hulp zoeken en vinden. Er werd met de vinger gewezen naar de krant, maar moeten we niet eerst de hand in eigen boezem steken?

Zorgnet Icuro met haar ‘positieve’ verhalen waardoor ze het onderscheid maakt met de ‘zware gevallen’ wier klachten steeds aan de kant worden geschoven. De Belgische beroepsvereniging van psychiaters die pleitte voor ‘verbondenheid’, maar waarvan de voorzitter afgelopen woensdag voor de tweede keer veroordeeld werd in de zaak Jonathan Jacob. Minister Vandeurzen (CD&V) die met zijn pleidooi voor bottom-up de boel al jaren laat betijen en voorbijgaat aan de dringende roep van patiënten, zij die zelfs nog onder die bottom liggen. Minister De Block (Open Vld) die de langdurige zieken, ‘de profiteurs’, na een maand zal controleren en straffen als ze niet werkwillend zijn, zonder daarbij stil te staan dat ze zelf verzaakt om binnen die maand ook toegankelijke betaalbare psychische hulp te bieden.

Minder ‘sensationeel’

Het is ook de relativering, het uitblijven van een sterke reactie van onze politici, die de indruk geeft dat het hen niet raakt, dat psychisch kwetsbare mensen niet belangrijk zijn. Alle partijen kunnen ertoe bijdragen dat precies dit rapport niet stigmaverhogend hoeft te zijn. Niet door ‘ja maar’, maar door ‘ja en’. Ja en nu ondernemen we actie – ook los van financiering. Nu komen er wetten, beleidsnota’s, centrale registratiesystemen, systematische tevredenheidsenquêtes, engagementsverklaringen van ministers, van ziekenhuizen, van hulpverleners en ervaringsdeskundigen die leiden tot aantoonbare resultaten zodat het volgende psychiatrierapport van De Morgen misschien heel wat minder ‘sensationeel’ zal zijn.

Verschenen in De Morgen op 27/02/2017

http://www.demorgen.be/opinie/alleen-ja-maar-reacties-op-het-grote-psychiatrierapport-bd294392/

 

mens-erger-je-nietHet spelbord van ‘mens erger je niet’ heb ik meermaals als kind door de kamer geschopt, telkens mijn laatste pion van het bord werd gegooid. Dramatische huilbuien volgden als ik net naast de gouden medaille greep op de scholenveldloop. En ik verscheurde vol pathos mijn kleurtekening die niet gewonnen had bij de kinderkleurwedstrijd van de lokale supermarkt en liep de winkel uit. Ik ben nooit een goede verliezer geweest. Omdat ik graag win, omdat ik ook alles doe om te winnen. Ik ben een competitiebeest. Zelfs toen mijn man en ik bij de openbare verkoop van een huis in Antwerpen – ik was toen al 31 – ernaast grepen kon ik niet nalaten om de nieuwe eigenaars even toe te fluisteren, ‘dat ik het toch niet zo een mooi huis vond’.

Ik heb het afgelopen jaar zo hard gewerkt aan een meer humane psychiatrische zorg. 

Vandaag was de uitreiking van de prijs voor de humane psychiatrische zorg. Ik had er enkele maanden geleden een scriptie voor ingestuurd. Er erg hard aan gewerkt. Maar het was meer dan dat. Ik heb het afgelopen jaar zo hard gewerkt aan een meer humane psychiatrische zorg. Ik geef lezingen, probeer zo goed mogelijk een luisterend oor te zijn voor wie dat nodig heeft, ik ga mee op zoek naar hulpverlening als die nog altijd niet gevonden is. Dat vraagt tijd en energie. Want soms geeft het me energie, maar vaak zuigt het me ook leeg. Was het te hoogmoedig om te hopen dat deze prijs een stukje erkenning zou kunnen zijn? Een compensatie voor de zovele uren die ik er wekelijks in steek, omdat ik weet dat ik steentjes kan verleggen, omdat ik voor iemand het verschil kan maken. Naast slechte verliezer ben ik immers vooral ook idealist. En dus had ik hem echt nodig, die prijs. Dat merkte ik al toen ik bericht kreeg dat ik laureate was. Ik had net een hele dag op een congres gezeten voor politieagenten en magistraten, wellicht heel zinvol werk geleverd, maar ik was nadien zo moe, leeggezogen, omdat ik me zo alleen gevoeld had in mijn strijd. Ik had de hele weg naar huis gehuild tot ik bericht kreeg dat ik laureate voor de prijs van humane psychiatrische zorg was. Het was een vorm van erkenning, het gaf me plots weer vleugeltjes. Want dat heb ik nodig, erkenning, dat heeft iedereen nodig. Niet alleen in de vorm van schouderklopjes maar soms ook officieel, met een prijs, misschien zelf met die geldsom van 2500 euro die ik wilde gebruiken om weer een van mijn andere GGZ ideetjes verder vorm te kunnen geven, of het grootste ijsje ooit te gaan eten met de jongens zoals ik hen beloof had. Omdat ik me soms ook schuldig voel dat ik er niet altijd voor hen ben, omdat ik dan weer daar een lezing geef, of soms een uur aan de telefoon hang met iemand die het even nodig had, al betekent dat dat ik mijn kereltjes dan niet kan slapen leggen.

En daar stond ik, met mijn hand in Jans hand, te grienen als een meisje van acht.

En dus ging ik vanavond naar de prijsuitreiking, net als toen ik meedeed aan de scholencross, om te winnen. Omdat ik vond dat ik het had verdiend. Op het puntje van mijn stoel zat ik, mijn hand in Jans hand, die me nog een bemoedigend kneepje gaf, toen de jury de uitslag kwam meedelen. Een spanning vergelijkbaar met die in 1986 toen Sandra Kim het Eurovisiesongfestival voor België won. En nee, het was niet mijn naam die genoemd werd. Maar die van de jonge psychologe met goede ideeën. Ik was zo teleurgesteld. Ik voelde plots de vermoeidheid van de afgelopen weken op me vallen. En daar stond ik, met mijn hand in Jans hand, te grienen als een meisje van acht. Weglopen, net als bij de kleurwedstrijd, leek me geen optie. Maar mijn tranen verbergen, dat wilde ik ook niet. Als we pleiten voor kwetsbaarheid, dan toon ik mijn kwetsbaarheid. Ik ging nog mee naar de receptie, met zwarte vegen op mijn wangen. En ik zei het de professor van jury, dat ik zo teleurgesteld, verdrietig was. Hij lachte wat ongemakkelijk. Ik vertelde het de psychiater, die kort knikte en zijn jas nam om naar huis te gaan, ik vertelde het de organisator die snel op mijn schouder klopte en lachte ‘volgende keer beter’. En toen besefte ik pas, dat in dat huis van psychiatrie er zo weinig ruimte is voor verdriet. Dat er tout court zo weinig plaats is voor verdriet. We moeten de rug rechten, dapper lachen en de teleurstelling wegslikken. Verliezen heeft niets te maken met het een ander niet gunnen, maar wel met het niet krijgen van iets waar je zo hard voor gewerkt hebt.

Toen ik wegging, vroeg de professor me nog of we nog eens samen konden overleggen over zijn nieuwe vak, het oudere jurylid riep me toe dat hij nog wel eens spreken over wat GGZ -ideeën en dat hij contact met me op zou nemen. En ik rechtte mijn rug, slikte mijn teleurstelling weg en nam me voor daar op zijn minst ‘een prijs’ voor te vragen. Want naast leren verliezen, verleerde ik vanavond ook een beetje mijn idealisme.

cropped-Kortsluiting-affichebeeld-LR.jpgMinder dwang, meer respect in de psychiatrie. Daar pleit de Hoge Gezondheidsraad voor. Dat stond gisteren in De Morgen. Na het verschijnen van het artikel kwamen al de eerste reacties op fora. De hulpverlener die schreef: ‘Hebben jullie er al ooit verbleven? Ik wel, er komen mensen binnen onder drugs en alcohol die de boel afbreken.’ De patiënt afschilderen als een onmens om zo het gebruik van dwang te rechtvaardigen. De patiënt die reageert op het artikel,’ dat ze alleen maar vastbinden en platspuiten, dat je er nog erger uitkomt.’ De psychiatrische hulpverlener afgeschilderd als een onmens om zo het leed van dwang aan te tonen. Als we alle reacties op een rijtje zetten zit het in de psychiatrie vol onmensen en is de ‘menselijke’ factor inderdaad ver te zoeken.

De psychiatrie wordt al jaren, meer dan eender welke andere sector, getekend door een ‘wij’ versus ‘zij’ verhaal, hun verhaal tegenover het onze, het verhaal van het grote gelijk waar de patiënt uiteindelijk, omwille van een aloude paternalistische houding, omwille van het stigma waardoor hij niet durft te spreken in de buitenwereld, vaak aan het kortste eind trekt.

Of er te veel dwang is? Met drie opnames, waarvan twee gedwongen, telkens gepaard met dwangmedicatie, fixatie en isolatie mag ik beamen dat er teveel en vaak onterecht naar dwang gegrepen wordt,  dat isoleercellen traumatiserend zijn, dat de eenzaamheid alom verzengend is. Ik ben lang boos geweest op ‘de psychiatrie’ tot ik op zoek ging naar de oorzaak van die dwang. Tot ik ook hen begreep. Dat de hulpverleners bang zijn, dat ze veiligheid zoeken, zekerheid. Patiënten opsluiten, platspuiten doet niets aan die angst, want die duikt opnieuw op bij de volgende ongecontroleerde ‘onmens’ die afgezet wordt in de instelling. Jaren is het probleem bij de patiënt gelegd. Omdat hij agressief is, omdat hij onrustig is moet hij opgesloten worden. Die onrust en agressie zijn vaak een symptoom van de ziekte. Eisen dat die weg moeten zijn, is eisen dat de patiënt zelf zijn ziekte aanpakt, voor hij behandeld kan worden.

Misschien moet de hulpverlener zelf ook op de sofa. 

Misschien ligt het probleem ook bij de hulpverlener, die niet weet wat hij met zijn angst moet doen. Misschien moet de hulpverlener zelf ook op de sofa, tools krijgen om met zijn gevoelens van onmacht om te gaan.

Door het grote onderscheid tussen ‘de gezonden’ en ‘de zieken’, de ‘normalen’ en ‘de waanzinnigen’ zijn hulpverleners vaak al voorbij gegaan aan hun eigen kwetsbaarheid én is de norm van wat ‘normaal’ is stilaan vervaagd. Het is niet ‘normaal’ om iemand met suïcidale gedachten moederziel alleen te laten in een isoleerlcel. Het is niet ‘normaal’ om een week lang de patiënt elke vorm van contact met zijn familie te ontzeggen. Het is niet ‘normaal’ om pillen te blijven voorschrijven als de psychotische symptomen misschien wel minder zijn, maar de schildklier kapot is en er symptomen van Parkinson zijn door de jarenlange medicatie.

Dat er meer financiële middelen nodig zijn om dwang te reduceren lijkt vanzelfsprekend. Betere personeelsomkadering leidt wellicht tot betere zorg. 6% van het budget gezondheidszorg wordt gereserveerd voor de geestelijke gezondheidszorg, en dat terwijl één op vier Belgen kampt met psychische problemen. Een lachwekkende verhouding. Toch zit de oplossing niet (uitsluitend) in het budget. Een aantal ziekenhuizen in Vlaanderen toonde al aan dat ze het gebruik van isoleercellen kunnen terugdringen door meer in dialoog te gaan met de patiënt en met hulpverleners onder elkaar.

De oplossing ligt vooral bij de hulpverleners en de patiënten zelf.

De politiek moet niet in de eerste plaats met de oplossing komen, daarvoor zou ons geduld wellicht te lang op de proef gesteld worden. De oplossing ligt vooral bij de hulpverleners en de patiënten zelf. Als we elkaar opnieuw als mens gaan zien, in dialoog gaan, beseffen dat we allemaal kwetsbaar zijn en ook af en toe gek, dan pas kunnen we evolueren naar een meer humane psychiatrie.

Brenda Froyen

Engelse les – bodyparts

‘Proficiat, u bent aangenomen,’ de dame van het hogeschoolsecretariaat klonk opgewekt. ‘Welkom aan boord.’ Ik was overdonderd. Nog maar enkele uren daarvoor had ik er gesolliciteerd, op de Artesis Plantijn hogeschool. Er was een halftijdse vacature in de lerarenopleiding lager onderwijs. Terug naar mijn roots, terug naar dat wat ik het allerliefste deed, terug naar mijn droomjob, maar ook terug naar dat wat me ooit vier jaar geleden tot waanzin dreef, toch?
Het hele weekend heb ik erover getobd, gewikt, gewogen, gepiekerd. Of het een goede beslissing was. Want ik ben best wel wat bang. Voor wat
me te wachten staat. De werkdruk in hogescholen is groot. De uren zijn allemaal wat onregelmatiger. Ik hoor de stem van een van mijn psychiaters ‘je hebt rust nodig, regelmaat, geen stress.’ Maar hij was ook degene die zei dat ik nooit meer zou kunnen werken, dat ik levenslang medicijnen zou moeten nemen. Het afgelopen weekend heb ik met heel wat mensen gebabbeld. Jan heeft er vertrouwen in. ‘Je was zwanger Brenda, we waren aan het verbouwen, er liepen twee kleine peutertjes rond. De situatie is nu heel anders.’ Mijn zus en mijn beste vriendinnetje waren het erover eens: ‘dit is zo jouw ding, Brenda.’

‘Ik ben op het sollicitatiegesprek heel eerlijk geweest, over mijn ziekte, en over mijn grenzen.’

Ik ben op het sollicitatiegesprek heel eerlijk geweest, over mijn ziekte, en over mijn grenzen. Dat ik heel graag in de lerarenopleiding werk, maar niet ten allen prijzen. Dat mijn gezin, mijn lezingen, mijn boek ook belangrijk zijn. Daar hadden ze begrip voor.
Maar eigenlijk wil ik niet weg van de school waar ik nu werk. Tweedekansonderwijs was mijn tweede kans. Drie jaar geleden namen ze me aan als leerkracht Nederlands / Engels. Aanvankelijk vertelde ik hen niet over wat me overkomen was. Ik voelde me onzeker, dacht dat ik niet meer kon lesgeven, maar zij zagen mijn talenten toen ik ze niet zag. Zij gaven me de kans om mezelf terug te vinden, om mezelf te ontplooien. Toen ik mijn collega’s en directie na een viertal maanden vertelde wat me echt was overkomen, was er niemand die oordeelde, niemand die kwaadsprak. Er werd geknikt, bemoedigend gelachen, een hand op mijn schouder, een knipoog op de gang. In hun stilzwijgen maar ook in hun geïnteresseerde vragen waren mijn collega’s en directie de afgelopen drie jaar mijn grootste steun. Mijn voltallige directie zat op een van de eerste rijen bij mijn boekpresentatie. Cursisten van mijn klas kwamen hun boek laten signeren. En collega Marc vraagt nog elke week wanneer dat tweede boek er nu eindelijk komt.

‘Ik kies voor onzekerheid.’

Mijn school, Toekomstonderwijs, is de mooiste school die er bestaat. Een school die toekomst biedt aan mensen die even de weg kwijt waren, aan mensen die soms niet meer in zichzelf geloven. Een school die talenten ziet, talenten mee ontplooit. Het is met heel veel spijt in mijn hart dat ik er wegga. Wat zou ik graag de deur op een kier laten, roepen dat ik zo meteen weer terug ben, alsof het maar even naar de bakker is en terug. Maar ik weet niet wat de toekomst brengt. Ik kies voor onzekerheid. Ik recht mijn schouders, adem diep in. En ik ruik de geur van na te jagen dromen, van ochtenden die een dag vol zon beloven maar misschien ook wat buien, van bossen zonder uitgestippelde paden.
Mijn lieve collega’s, mijn lieve cursisten van Toekomstonderwijs, wat ga ik jullie missen. Bedankt om er de afgelopen drie jaar voor me te zijn. Voor het praatje aan het koffieapparaat, voor het dansje op de tafel als straf als je te laat kwam in de les, voor de bemoedigende woorden, voor de tweede kans. Bedankt voor dat stukje toekomst dat ik zo nodig had.

Brenda

_IGP6495‘Dat ik, dat mensen misschien teleurgesteld zullen zijn,’ oppert ze voorzichtig. Ze heeft net mijn boek gelezen als proeflezer. Dat had ik haar gevraagd. Ze is een fantastische vriendin, eerlijk, daar hou ik van. Ik knik. Teleurgesteld? Dat is waar ik ook wel bang voor ben, want dit boek is helemaal iets anders dan het vorige. Het is een boek dat ik niet echt wilde schrijven, maar vooral moest schrijven. Sommige mensen waren boos op me na mijn eerste boek, dat ik de geestelijke gezondheidszorg afbrak maar geen alternatieven gaf. En dus ben ik op zoek gegaan naar alternatieven.  Omdat het nog even moest. Een antwoord geven op zij die met vragen bleven zitten. Maar veel liever zou ik fictie willen schrijven. De notities die ongeduldig op mijn bureau liggen omvormen tot verhalen. Personages tot leven laten komen in woorden. Daar moet ik nog even op wachten. ‘Uitgedokterd’ is non-fictie, een informatief boek, over de geestelijke gezondheidszorg. Of mensen dat willen lezen? Mensen die er nog nooit mee te maken hebben gehad? Wellicht niet. Misschien heeft iedereen daar de buik al wel van vol. Ik ook soms.

Na een fantastische vakantie in Cuba had ik beslist dat ik het stilaan achter me wilde laten. Ik ben goed hersteld. Het ligt intussen al vier jaar achter me. Waarom steeds weer teruggrijpen naar die bittere herinneringen? En dus vertelde ik Jan over mijn beslissing. Hij lachte. ‘Jij denkt dat je nu zomaar een streep eronder kan zetten? Dat je een boek de wereld in kan sturen zonder er nog op terug te komen? Brenda, de geestelijke gezondheidszorg is zoals Hotel California.’ Ik kijk mijn man vragend aan. ‘You can check out any time you want, but you can never leave.’ Ik lach. De afgelopen dagen heb ik veel over Jans woorden nagedacht, over de woorden van mijn vriendin, over de mogelijke teleurstelling.

En dus ben ik bang. Ik zou het liefst het manuscript onder de matras van het bed verstoppen. Maar even nog, omdat het moet, en ook omdat ik het nog heel even wil, blijf ik nog een nachtje in Hotel California. Of twee. Tot het deuntje uit mijn hoofd verdwenen is.

 

 

Soms lijken mensen het te vergeten, dat ook ik kwetsbaar ben. Hoe komt het dat ik niet op het mailtje gereageerd had? Hoe haal ik het in mijn hoofd om een congres te organiseren waar ervaringsdeskundigen €50 moeten betalen? Waarom ga ik niet in op het hulpaanbod van die ene lotgenoot? Waarom communiceer ik zo weinig met wat ik allemaal bezig ben?

Vitaya 4Omdat ik ook maar mens ben. Sommigen denken dat ik thuis masterplannen uitdenk   die dan in de kelders van mijn huis worden omgezet tot grootste projectdossiers met budgettering en takenverdelingen voor derden. Sommigen denken dat ik ervan overtuigd ben dat ik in mijn eentje de hele geestelijke gezondheidszorg  kan doen keren met mijn uitgetypte beleidsvoorstellen.

Mijn creativiteit en impulsiviteit zijn mijn grootste krachten, en mijn diepste valkuilen.

Ik moet je teleurstellen. Er zijn geen groots uitgetypte plannen. Er is alleen maar een zotte meid die om de haverklap een idee heeft, zich er impulsief ingooit en dan later bedenkt hoe ze dat nu allemaal moet doen. Mijn creativiteit en impulsiviteit zijn mijn grootste krachten, en mijn diepste valkuilen.

Hoewel ze allemaal niet zo doordacht zijn, wil ik wel zeggen waar ik mee bezig ben. Sommigen zeggen immers dat ik meer moet communiceren. Ik schrijf een boek. Sorry als ik de titel nog niet verklap, ik weet niet of ik dat contractueel al mag. De titel is een van de suggesties die ik kreeg op mijn Facebookpagina. Het boek is mijn visie, getoetst aan dat van lotgenoten over hoe het beter kan in de geestelijke gezondheidszorg. Vervolgens heb ik die visie voorgelegd aan verschillende (professionele, ervarings- en familie)deskundigen, zoals Dirk De Wachter, Jim Van Os, Stijn Vanheule, Wilma Boevink, Peter Dierinck en anderen. In totaal zal het boek zo’n 16 hoofdstukken tellen. Deadline: eind augustus. Een fantastische lotgenote helpt me bij het letterlijk uitschrijven van de interviews.

We zijn mensen met idealen op zoek naar geld om alles te bekostigen.

Daarnaast heb ik ook nog de andere zotte ideeën. Het congres Meet The Experts dat ik samen met Rokus Loopik en Astare organiseer en waar we aan iedereen, ook aan ervaringsdeskundigen €50 vragen. Waarom? Omdat we geen instelling zijn. Omdat we geen geld hebben. We zijn mensen met idealen op zoek naar geld om alles te bekostigen. De Roma kost behoorlijk wat. Onze sprekers hebben we nog geen vergoeding beloofd. Alles is onder voorbehoud of we het gefinancierd krijgen. ‘Kijk maar of er iets over is,’ zei Dirk De Wachter. Ik begrijp dat €50 voor veel mensen in financieel moeilijke situaties erg veel geld is. Maar we zoeken, we lobbyen. Er is de mogelijkheid om een dubbel kaartje te kopen. Mensen die het breder hebben, kunnen er eentje kopen voor wie het minder goed heeft. En ik mail me te pletter naar alle mogelijke instellingen op zoek naar sponsoring. PC Hieronymus en ZNA Stuyvenberg hebben toegehapt. Bij de anderen blijf ik kloppen op de deuren. Wie wil mag gerust mee zoeken naar sponsors. Hoe meer sponsors hoe meer ruimte er is om ook mensen zonder budget uit te nodigen.

Zo georganiseerd ben ik niet, omdat ik ook maar gewoon wat doe…

En dan is er nog ons theaterstuk waarmee we vanaf februari rondtoeren, een nieuw idee voor de rodeneuzendag, het stigmadoorbrekend project in samenwerking met de uitgeverij dat nog in kinderschoenen sta. En dat doe ik allemaal niet alleen. Ik vraag behoorlijk wat hulp aan de mensen rondom me. De mensen die dicht bij me staan. Ik vind steun bij het ervaringsdeskundige groepje Opwegg in Antwerpen, bij mijn cursisten van het herstelverhaal schrijven, mijn vrienden, mijn familie. Ik sta niet alleen, maar het is juist dat ik niet gebruik maak van iedereen die zijn hulp aanbiedt, omdat ik ook niet altijd weet hoe ze kunnen helpen, zo georganiseerd ben ik niet, omdat ik ook maar gewoon wat doe…, zonder meer en daar soms zaken mee bereik.

Hoe mijn week eruit ziet? Maandag en donderdag geef ik les op mijn school. Dinsdag heb ik er teamvergadering. Daarnaast heb ik gemiddeld één tot twee lezingen per week en een berg interviews om af te  nemen. De avonden reserveer ik voor schrijven, en ja ook voor mailtjes, voor telefoontjes, want ik probeer echt zoveel mogelijk op iedereen te antwoorden. Zoveel mogelijk mensen te helpen. En tussendoor veeg ik Zens poep af als hij roept: ‘Mama ik ben klaar’, oefen ik mee de maaltafels met Jip en speel ik prinses met Lom in de Efteling.

Het is niet te veel, omdat ik zoveel energie krijg, om mensen te helpen.

Soms zijn er ook mensen die bezorgd vragen of het niet te veel is. Het is niet te veel, omdat ik zoveel energie krijg, om mensen te helpen. Omdat ik ze soms uitprint, die lieve berichtjes en nalees als ik het allemaal wat zwaar vind.  Omdat ik zoveel heb aan mijn Facebookpagina als ik zie hoe hulpverleners en patiënten soms met elkaar in dialoog gaan zonder elkaars rol te kennen.

Maar dan zijn er ook die mailtjes die me neerhalen. De snijdende opmerkingen. ‘Hoge bomen vangen veel wind’, zei ervaringsdeskundige kanjer Toon Walravens. Maar ik ben geen hoge boom, ik ben een zot struikje dat wat ongecontroleerd met zijn takken tegen het raam slaat in de hoop dat het gehoord wordt. Ik lijk misschien een zelfzekere, harde tante. Maar ik ben een kei in toneelspelen. Ik vertel niet hoe ik ’s avonds in mijn bed huil omdat dat ene berichtje me zo raakte, ik vertel niet hoe onzeker het me maakt dat er een tweede boek komt waar mensen naar uitkijken, ik vertel zoveel niet.

En dus lijken mensen het soms te vergeten, dat ik ook kwetsbaar ben. Misschien wel kwetsbaarder dan een ‘gewone’ mens. Ik hoop dat mensen ook daaraan denken. Daarmee zouden ze me echt kunnen helpen.

Brenda