Waarom ik niet tegen mijn verlies kan

mens-erger-je-nietHet spelbord van ‘mens erger je niet’ heb ik meermaals als kind door de kamer geschopt, telkens mijn laatste pion van het bord werd gegooid. Dramatische huilbuien volgden als ik net naast de gouden medaille greep op de scholenveldloop. En ik verscheurde vol pathos mijn kleurtekening die niet gewonnen had bij de kinderkleurwedstrijd van de lokale supermarkt en liep de winkel uit. Ik ben nooit een goede verliezer geweest. Omdat ik graag win, omdat ik ook alles doe om te winnen. Ik ben een competitiebeest. Zelfs toen mijn man en ik bij de openbare verkoop van een huis in Antwerpen – ik was toen al 31 – ernaast grepen kon ik niet nalaten om de nieuwe eigenaars even toe te fluisteren, ‘dat ik het toch niet zo een mooi huis vond’.

Ik heb het afgelopen jaar zo hard gewerkt aan een meer humane psychiatrische zorg. 

Vandaag was de uitreiking van de prijs voor de humane psychiatrische zorg. Ik had er enkele maanden geleden een scriptie voor ingestuurd. Er erg hard aan gewerkt. Maar het was meer dan dat. Ik heb het afgelopen jaar zo hard gewerkt aan een meer humane psychiatrische zorg. Ik geef lezingen, probeer zo goed mogelijk een luisterend oor te zijn voor wie dat nodig heeft, ik ga mee op zoek naar hulpverlening als die nog altijd niet gevonden is. Dat vraagt tijd en energie. Want soms geeft het me energie, maar vaak zuigt het me ook leeg. Was het te hoogmoedig om te hopen dat deze prijs een stukje erkenning zou kunnen zijn? Een compensatie voor de zovele uren die ik er wekelijks in steek, omdat ik weet dat ik steentjes kan verleggen, omdat ik voor iemand het verschil kan maken. Naast slechte verliezer ben ik immers vooral ook idealist. En dus had ik hem echt nodig, die prijs. Dat merkte ik al toen ik bericht kreeg dat ik laureate was. Ik had net een hele dag op een congres gezeten voor politieagenten en magistraten, wellicht heel zinvol werk geleverd, maar ik was nadien zo moe, leeggezogen, omdat ik me zo alleen gevoeld had in mijn strijd. Ik had de hele weg naar huis gehuild tot ik bericht kreeg dat ik laureate voor de prijs van humane psychiatrische zorg was. Het was een vorm van erkenning, het gaf me plots weer vleugeltjes. Want dat heb ik nodig, erkenning, dat heeft iedereen nodig. Niet alleen in de vorm van schouderklopjes maar soms ook officieel, met een prijs, misschien zelf met die geldsom van 2500 euro die ik wilde gebruiken om weer een van mijn andere GGZ ideetjes verder vorm te kunnen geven, of het grootste ijsje ooit te gaan eten met de jongens zoals ik hen beloof had. Omdat ik me soms ook schuldig voel dat ik er niet altijd voor hen ben, omdat ik dan weer daar een lezing geef, of soms een uur aan de telefoon hang met iemand die het even nodig had, al betekent dat dat ik mijn kereltjes dan niet kan slapen leggen.

En daar stond ik, met mijn hand in Jans hand, te grienen als een meisje van acht.

En dus ging ik vanavond naar de prijsuitreiking, net als toen ik meedeed aan de scholencross, om te winnen. Omdat ik vond dat ik het had verdiend. Op het puntje van mijn stoel zat ik, mijn hand in Jans hand, die me nog een bemoedigend kneepje gaf, toen de jury de uitslag kwam meedelen. Een spanning vergelijkbaar met die in 1986 toen Sandra Kim het Eurovisiesongfestival voor België won. En nee, het was niet mijn naam die genoemd werd. Maar die van de jonge psychologe met goede ideeën. Ik was zo teleurgesteld. Ik voelde plots de vermoeidheid van de afgelopen weken op me vallen. En daar stond ik, met mijn hand in Jans hand, te grienen als een meisje van acht. Weglopen, net als bij de kleurwedstrijd, leek me geen optie. Maar mijn tranen verbergen, dat wilde ik ook niet. Als we pleiten voor kwetsbaarheid, dan toon ik mijn kwetsbaarheid. Ik ging nog mee naar de receptie, met zwarte vegen op mijn wangen. En ik zei het de professor van jury, dat ik zo teleurgesteld, verdrietig was. Hij lachte wat ongemakkelijk. Ik vertelde het de psychiater, die kort knikte en zijn jas nam om naar huis te gaan, ik vertelde het de organisator die snel op mijn schouder klopte en lachte ‘volgende keer beter’. En toen besefte ik pas, dat in dat huis van psychiatrie er zo weinig ruimte is voor verdriet. Dat er tout court zo weinig plaats is voor verdriet. We moeten de rug rechten, dapper lachen en de teleurstelling wegslikken. Verliezen heeft niets te maken met het een ander niet gunnen, maar wel met het niet krijgen van iets waar je zo hard voor gewerkt hebt.

Toen ik wegging, vroeg de professor me nog of we nog eens samen konden overleggen over zijn nieuwe vak, het oudere jurylid riep me toe dat hij nog wel eens spreken over wat GGZ -ideeën en dat hij contact met me op zou nemen. En ik rechtte mijn rug, slikte mijn teleurstelling weg en nam me voor daar op zijn minst ‘een prijs’ voor te vragen. Want naast leren verliezen, verleerde ik vanavond ook een beetje mijn idealisme.

Geef een reactie